25 MEI 2000
128
uitkwam. Wel signaleert men dat er grote problemen zijn, maar niet dat men een
eenduidig beleid kan formuleren. Couscous met appelmoes is en blijft, en dat
ondersteunen wij ook, een uitstekende nota met een uitstekend verwoorde visie, die
vervolgens inderdaad uit de kast moest worden gehaald, moest worden bewerkt en
waaraan vervolgens handvatten moesten worden gegeven die leiden tot een nadere
uitwerking. Anderhalfjaar is er aan die nota gewerkt. Zij is de inspraak in geweest, en nu
ligt er een nota die min of meer qua inhoud nog steeds hetzelfde is. Wel is er in februari,
ter gelegenheid van de werkconferentie, een plan van aanpak gepresenteerd. Daarvan
heeft mijn fractie in de commissie gezegd: eigenlijk is de boodschap weer teruggegeven
aan de belangengroepen. Kijk, nu mogen jullie werkgroepen gaan formeren, wij zetten
daar een projectmanager bovenop van een behoorlijk kaliber, en dan mogen jullie met
concrete voorstellen komen. In februari was er nog sprake van dat dat vóór de zomer zou
gebeuren, nu zegt men dat in november van dit jaar de concrete invullingen moeten
komen. Wat missen wij? Allereerst vinden er op een aantal terreinen, die in de diverse
werkgroepen worden genoemd, al jarenlang studies plaats waarover deskundigen zich het
hoofd breken en niet met passende antwoorden kunnen komen. Dat er wordt
geëxperimenteerd vinden wij een goede zaak, maar je moet ook proberen om daarin
ergens een lijn te trekken, zodat je kunt zeggen: op deze manier gaan we het doen. Dat is
dan een aanpak waarvan op voorhand bekend is dat die vruchten afwerpt, dan wel dat
het de moeite waard is om het met een evaluatietraject te proberen. Voor die aanpak zou
je kunnen kiezen. Je kunt niet zeggen: we hebben de deelterreinen beschreven, die gaan
nu terug naar de doelgroepen en gaan jullie daarmee nu maar eens leuke dingen doen.
Leuke dingen, die nog te weinig concreet zijn om voor ons een behoorlijk plan van aanpak
te kunnen zijn. Te weinig concreet, allereerst omdat daar nog niet direct een evaluatie
achter zit van al de beleidsonderdelen die wij als stad Breda op het gebied van het
integratiebeleid al lang ondernemen, bijvoorbeeld taalachterstandbeleid en aanverwante
zaken. Dat is allemaal absoluut noodzakelijk in het kader van integratie. Dat geldt ook
voor pogingen tot stimulering van werkgelegenheidsprojecten en de positie van
allochtonen daarin. Allemaal dingen die wellicht goed zijn, wellicht hun vruchten
afwerpen, maar die geen directe relatie hebben met de integrale visie van Couscous en de
vervolgstappen waaraan de werkgroepen die extra smaak zouden moeten gaan geven.
Wat ons betreft worden de werkgroepen toch enigszins met een kluitje het riet
ingestuurd, in die zin dat u zegt: u heeft nu een mooie nota, u mag daarmee aan de slag
en komt u maar naar ons met concrete voorstellen, concrete uitwerkingen. De basis
waarop wij die kunnen toetsen, behalve de prima visie in de nota, is onvoldoende. Wij
hebben onvoldoende inhoudelijke handvatten waaraan wij concrete plannen kunnen
toetsen. Wij hebben onvoldoende zicht op de financiële mogelijkheden die bestaan. U zult
zich het voorbeeld herinneren dat ik in de commissie heb gegeven, namelijk: zou een
groot integraal buurtfeest een aardige oplossing zijn, en hebben wij als gemeente er een
zak centen voor over om dat te financieren als heel laagdrempelige mogelijkheid om tot
integratie op buurtniveau te komen? Van dat soort kleine voorbeelden moeten we zeggen
dat we die noch in de inhoud van de nota noch in het kader van het financieel beleid
kunnen plaatsen. Het feit dat er geld is, ook in het kader van het Grotestedenbeleid, geeft
ons onvoldoende garantie dat de werkgroepen daadwerkelijk in hun aanpak tot vol
doende uitwerking van de nota kunnen komen. Wat ons betreft zou het aardiger en ook
wat dualistischer zijn wanneer we de werkgroepen toch met wat meer deskundigheid
zouden bemensen, en vervolgens vanuit de gemeente voorstellen te gaan doen, zeker
waar het om ingewikkelde beleidsterreinen als achterstandenbeleid, onderwijsbeleid en
werkgelegenheid gaat. Het zou aardig zijn wanneer de doelgroepen zelf daarop kunnen
reageren en desnoods plannen, die vanuit wat meer deskundigheid worden ontwikkeld,
compleet afschieten, juist omdat die eigen inbreng wordt vereist. Wat de projectmanager
betreft het volgende. In de commissie hebben wij gezegd: een krachtige figuur die met
erg veel enthousiasme in staat zou moeten zijn om die kar te trekken. Wat er uiteindelijk
overblijft is een prima nota met een heel enthousiaste projectmanager, maar daar wordt
dan ook de volledige uitwerking aan opgehangen. En dat vind ik te zwaar, niet alleen
voor de betrokken projectmanager zelf, maar ook ten aanzien van de verwachting die het
college met deze nota en het plan van aanpak richting onze raad uitspreekt. Tot slot nog