30 MEI 2000
202
rondom de politie-inzet op dit moment in het uitgaansgebied. En ook daar is tevredenheid
over.
De VOORZITTER
Ik zal dat niet ontkennen. Ik heb ten tijde van de presentatie van de cijfers van dat
onderzoek aangegeven dat aangetoond is dat negentig procent van de ondervraagden
tevreden is over dit project als zodanig. Dat heb ik niet als argument willen gebruiken
voor de plaatsing van camera's in de binnenstad. Ik heb u gezegd dat het een apart traject
is waarover al eerder in de commissie AZ is gesproken en waarover na de zomer in de
commissie AZ en vervolgens in deze gemeenteraad zal worden gesproken. Ik deel uw
opvatting dat er wat betreft het advies van de Raad voor Cultuur over het Kunstenplan
zeer serieus moet worden gekeken naar de mogelijkheden die De Stilte gaat krijgen om
de volgende keer in het Kunstenplan te worden opgenomen. Ik wijs er overigens op dat
het nog geen gelopen race is. Het is onverstandig om nü, voordat de staatssecretaris een
reactie geeft op het advies, acties te ondernemen. Maar zodra Prinsjesdag is gepasseerd, is
het een politiek document geworden waarover de Kamer zich nog moet buigen. In ieder
geval ervaar ik het advies rondom De Stilte, ondanks het feit dat het nu nog een negatief
advies is, tóch positief omdat er een bepaalde kwaliteitsoordeel van de Raad voor Cultuur
in zit. Dat geldt overigens ook, zoals u heeft vernomen, voor het Museum voor Grafische
Vormgeving, waarvoor een positief advies is gekomen. Hiervan heeft het college met zeer
veel belangstelling kennis genomen. Ik kan u ook melden dat het college voornemens is
om voormalig wethouder Gietema uit Groningen te benoemen tot procesmanager in dit
traject, omdat één van de adviezen van de Raad voor Cultuur is om hierover met andere
instellingen in den lande te gaan praten, en omdat dit niet een zaak is die uitsluitend
vanuit een Bredase bril benaderd moet worden. Die Raad voor Cultuur brengt mij
tegelijkertijd op de vraag die inderdaad is blijven liggen van de fractie van GroenLinks
over de MSP-procedure. Ik besef heel goed, en ik moet u zeggen dat ik me daarover ook
steeds weer moet laten informeren, dat dat een heel technisch fenomeen is. In zijn
algemeenheid is het goed om te benadrukken dat het monumentenselectieproces een
collectief onderzoek is naar de monumentwaardigheid van gebouwen en als zodanig ook
geen plaatsing op de Rijkslijst ofwel voorbescherming mogelijk maakt, tenzij, en het is wel
even goed om dat te melden, er sprake is van een evident rijksbelang en van een acute
bedreiging. Daarvan was destijds sprake toen de eerste sloopvergunning werd
aangevraagd, en daarom heeft de Rijksdienst voor Monumentenzorg in 1995 reeds
daarnaar gekeken en het in behandeling genomen. In 1995 is de sloopvergunning dus
geschorst en op basis van de Monumentenwet werd voorbescherming van kracht. Daarom
kon destijds de sloopvergunning niet worden verleend. Dat hele onderzoek had een
negatief resultaat. De Rijksdienst, de gemeenteraad van Breda en de Raad voor Cultuur
hebben toen negatief geadviseerd. De enige die redelijk consistent is gebleven is de
Provincie, die meende dat dit wel een monumentwaardig pand zou moeten zijn. De
Provincie heeft tussentijds, dat heb ik ook in de commissie toegelicht, vrij recent zonder de
gemeente daarvan in kennis te stellen en in tegenstelling tot de advieslijst die hier door u
als gemeenteraad is vastgesteld, de Heilig-Hartkerk in haar advies over het MSP
opgenomen. Over dat collectieve onderzoek moet de Raad voor Cultuur in zijn
algemeenheid nog een uitspraak doen, maar dat is voor de Heilig-Hartkerk al in 1995
gebeurd. Staatssecretaris Nuis heeft in 1995 of 1996 reeds een uitspraak gedaan over
plaatsing op de Rijkslijst. Dat is vrij recent bevestigd door staatssecretaris Van der Ploeg,
toen hij aangaf dat de aanvraag geen nieuwe feiten had opgeleverd, en als zodanig niet
in behandeling werd genomen door de Rijksdienst. Maar over het collectieve MSP moet
dus nog een uitspraak komen en daarop doelt de kortgedingrechter.
De heer SCHRODER
Bent u het met mij eens dat de mening over de behoudenswaardigheid van jonge
monumenten de laatste jaren is veranderd? Is dat juist of niet?