22 FEBRUARI 2001 25 debat zou moeten zijn waarbij we ons als raad moeten uitspreken, en waarin we als raad inderdaad bepaalde toezeggingen, bepaalde afspraken met onszelf zouden moeten maken. Ook zou het wat ons betreft een debat moeten zijn in volstrekte transparantie. Wij hebben van tevoren een motie opgesteld en die hebben we ook van tevoren naar buiten toe bekend gemaakt om duidelijk onze insteek te laten zien en elke fractie in de gelegenheid te stellen om de overwegingen en het dictum van de besluitvorming alvast in eigen gelederen te bespreken, opdat deze motie niet zonder discussie of na een non-discussie gewoon wordt weggestemd, ledereen heeft dit weloverwogen kunnen nagaan. Wat betreft die beslotenheid het volgende. De allereerste vraag die aan de orde is richt zich wél richting het college. Is er omtrent de beslotenheid van een vergadering of het opleggen van geheimhouding altijd een collegestandpunt of wordt dat doorgaans gebruikt door de betrokken portefeuillehouder? De tweede vraag is: in welke gevallen neemt het college als geheel een besluit en in welke gevallen de portefeuillehouder als zodanig? U begrijpt dat het hier gaat om de vraag van de collegiale verantwoordelijkheid of de directe verantwoordelijkheid voor de betrokken portefeuille. De derde vraag, die u had kunnen verwachten, is: welke criteria zijn er en welke criteria hanteert u als college om een zaak besloten te behandelen of om daadwerkelijk geheimhouding op te leggen? U begrijpt, maar daarop kom ik straks nog terug, dat die vraag ziet op de criteria ex artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, omdat daar in onze visie die zaken uitputtend geregeld zijn. Wij zouden daar een hele scherpe toetsing op willen laten plegen. Is het college met ons van mening dat het onwelgevallig zijn van informatie geen reden als zodanig kan zijn voor het opleggen van vertrouwelijkheid of geheimhouding? Het volgende punt: onvolledigheid van de informatie die wellicht in de commissie aan de orde kan komen, kan wat ons betreft ook geen zelfstandige grond vormen om vertrouwelijkheid of geheimhouding op te leggen. Dit argument sluit wellicht aan bij de discussie die is gevoerd in de commissie Onderwijs, omdat daar wordt gezegd, of zou zijn gezegd, heb ik begrepen, dat er nog informatie nader moest worden uitgezocht en dat zou de reden zijn om niet met informatie naar buiten toe te komen. En dat is geen grond, althans in onze visie, om vertrouwelijkheid of geheimhouding op te leggen. De vraag is dan of het college die opvatting deelt. In onze visie is het zo dat het vertrouwen van de bevolking in het openbaar bestuur kan worden geschaad wanneer er te pas en te onpas geheimhouding wordt opgelegd. De vraag is dan of het college deze opvattingen deelt. Achterkamertjespolitiek, een begrip dat bekend is, wordt in onze visie versterkt door nodeloze geheimhouding op te leggen, zeker wanneer dat niet inzichtelijk kan worden gemaakt. U begrijpt dat ik nu doel op een onderdeel in het dictum van de motie, dat, wanneer er al geheimhouding wordt opgelegd of in vertrouwelijkheid wordt vergaderd met de deuren dicht, in ieder geval wordt gecommuniceerd wat daarvan de achterliggende reden is, waarom dat in dit geval noodzakelijk is, om niet de schijn naar buiten te brengen dat er iets wordt bekokstoofd waarover de openbare mening niet mag worden ingelicht. Een kerntaak van politiek en bestuur is het kunnen afleggen van openbare verantwoording, communicatie met de burgerij. Ik doel daarbij ook op het debat-Elzinga, waarmee we hier als raad ook bezig zijn, waarvan wij uitdrukkelijk als raad ervoor hebben gekozen dat communicatie met de burgerij een belangrijk onderdeel is, waarnaar wij als raad moeten gaan kijken. De openbaarheid die noodzakelijk is voor communicatie met de burgerij vindt haar tegenpool in een te klakkeloos opleggen van geheimhouding of te klakkeloos in beslotenheid vergaderen. Transparantie hoort het dictum te zijn met betrekking tot alle informatie en besluitvorming. Dat sluit aan op de volgende stelling die ik zou willen poneren en waarvan ik wil vragen of het college die ondersteunt. Die vraag gaat uiteraard ook richting de raadsfracties. Bent u met mij en met mijn fractie van mening dat openbaarheid de regel is en dat vertrouwelijkheid en geheimhouding uitzonderingen zijn, die pas in uiterste gevallen mogen worden opgelegd? De toetsing van de criteria langs de weg van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur heb ik al genoemd en in de lijn van de opvatting die ik zojuist naar voren bracht, betekent dit dat die toetsing zeer nauwgezet dient plaats te vinden en ook heel strikt dient plaats te vinden. Je mag niet al te snel concluderen dat het wel ergens onder één van de criteria van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur geschoven kan worden. Ik heb toch nog een paar korte vragen wat betreft de commissie Onderwijs, waarin die beslotenheid is opgelegd of is afgesproken. Klopt het dat er vóór 13 februari, de avond van de commissievergadering, een bijeenkomst van de coalitiepartijen is geweest over de problemen met de Montessorischool? Als het antwoord op die vraag ja is en er dus zo'n bijeenkomst is geweest, op wiens initiatief is dat dan gebeurd? Was dat op initiatief van de wethouder, op initiatief van het college, of was dit een onderlinge

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 25