25 OKTOBER 2001
346
Akkoord, met de aantekening dat de fractie van de Parel van het Zuiden geacht wenst te
worden te hebben tegengestemd.
11. VERLENGING VAN DE WERKINGSDUUR VAN DE IN ARTIKEL 20 VAN DE INSPRAAK
VERORDENING BREDA 1998 OPGENOMEN OVERGANGSREGELING MET BETREKKING TOT WIJK
EN DORPSRADEN.
De heer SCHRODER
Wij gaan akkoord met verlenging van de werkingsduur omdat niet verlengen de formele positie
van de wijk- en dorpsraden met name de erkenning in de weg zou staan. Tegelijkertijd willen
we opmerken dat de relatie met de wijk- en dorpsraden kennelijk toch een blok aan het been is
van dit college, zowel de vorige wethouder als de huidige wethouder is nog niet in staat
gebleken, en daarmee stel ik toch vast dat het hier de verantwoordelijkheid van het hele college
aangaat, om de relatie met de wijk- en dorpsraden tot een constructieve te maken. In dat licht
zou je verwachten dat de discussie met de wijk- en dorpsraden, met name daar waar die
evaluatieve momenten zou moeten hebben en die evaluatie is ook aangekondigd, naar voren
wordt gehaald om te proberen op basis van gezamenlijke conclusies een vruchtbare
samenwerking in de toekomst tot stand te brengen. Het verbaast ons dat, op het moment dat
wij het voorliggend besluit nemen, de evaluatie wordt opschoven tot na de zomer volgend jaar,
zodat wij pas in oktober volgend jaar aan de eerste conclusies kunnen toekomen. Het college
wekt met dit voorstel en de toelichting daarop de indruk dat men graag de discussie over de
relatie met de wijk- en dorpsraden over de verkiezingen heen wil tillen en ik vind dat een
onjuiste gang van zaken. Ik wil zeer sterk benadrukken of erop aandringen dat het college alles
in het werk stelt om die evaluatie naar voren te halen en dat we die discussie voorafgaand aan
de verkiezingen niet alleen in deze raad maar ook met de wijk- en dorpsraden kunnen voeren.
Wij kunnen dat punt dan bijvoorbeeld ook inzetten bij de verkiezingen.
De heer SCHOENMAKERS
Het is de derde keer dat wij een voorstel krijgen om verlenging van de werkingsduur van artikel
20 van de Inspraakverordening. Ik ben het met de wethouder eens dat kwaliteit voor snelheid
gaat. Maar als je daar een hele raadsperiode over doet, dan zou ik die snelheid toch liever als
volgt willen vertalen: het gaat hier om een gevoelige materie die de nodige zorgvuldigheid
vereist. We kunnen het deze wethouder niet euvel duiden dat hij die zorgvuldigheid heeft
betracht, vandaar dat mijn fractie met dit voorstel akkoord zal gaan. Wij hopen dat deze
verlenging echt de laatste zal zijn, want wij zijn bang dat anders de bedoeling en de intentie van
de verordening geweld wordt aangedaan, wordt ontkracht. Want nu wordt immers bepaald dat
de 21 nog niet erkende wijk- en dorpsraden tot 1 oktober 2002 geacht worden erkend te zijn. Er
kan op den duur wel eens een gedoogsituatie ontstaan en dat wil mijn fractie niet, want dat zou
de zuiverheid van de besluitvorming geweld aandoen. Wij zijn blij met de onafhankelijke
deskundigen die de evaluatie gaan begeleiden. Wij hopen dan ook dat daaruit een aanscherping
van het beleid naar voren komt, met name ten aanzien van het functioneren van de wijk- en
dorpsraden alsmede met betrekking tot de ambtelijke organisatie. Regelmatig kunnen wij
vernemen dat daar de grootste problemen liggen. Ook het districtsgewijs werken, wat we met
zoveel enthousiasme hebben begroet, wordt in de ogen van de wijk- en dorpsraden vaak
bemoeilijkt, omdat de verzoeken via de trojka's binnen de gemeentelijke organisatie regelmatig
vastlopen. Ook zou het, naar de mening van Breda '97, een goede zaak zijn als de wijk- en
dorpsraden in een vroeg stadium zouden kunnen meepraten over en hun inbreng zouden
kunnen leveren bij de totstandkoming van de districtprogramma's.
De heer LEUNISSE
Voorzitter, u weet en velen met u dat één van de eerste punten van de Parel van het Zuiden
inspraak en medezeggenschap is geweest. Dit punt kunnen we dan ook niet overslaan. Uiteraard
moeten we met dit punt meegaan. Wij ondersteunen het betoog van met name de eerste
spreker volledig. Wij willen daaraan toevoegen dat wij artikel 20 van de Inspraakverordening
Breda 1998 eigenlijk heel mager en minimaal vinden, maar het is dit minimale waarmee we
moeten werken. Naar aanleiding van datgene wat Breda '97 heeft gezegd merk ik het volgende
op: het is een moeilijke materie, maar we hopen dat er hard aan wordt gewerkt en dat inspraak
en medezeggenschap een veel grotere betekenis gaan krijgen bij de burgers van Breda.