8 NOVEMBER 2001
386
De heer VAN YPEREN
Ik denk dat ik bij dat cabareteske optreden toch wat minder zou optreden dan u. Ik vind dat u
het prima doet wat dat betreft. Onze complimenten.
De heer KWAKKENBOS
Ik denk dat ik de rol van verhinderde zou kiezen.
De heer VAN YPEREN
Tot slot wil ik graag met toestemming van de voorzitter onze onderwijsspecialist het woord
geven om daarop nog verder in te gaan.
De VOORZITTER
De onderwijsspecialist, de heer Schoenmakers.
De heer SCHOENMAKERS
Ik wil het over onderwijshuisvesting hebben en ik wil nog eventjes een klein uitstapje maken
naar wethouder Van Os. Het was mij natuurlijk bekend dat er voor de periode van de komende
vier jaar 42,5 miljoen beschikbaar is en dat ook een belangrijk aandeel, ik wil dat niet onder
stoelen of banken steken, van de gemeente komt, maar naar de mening van mijn fractie zal dat
bedrag in de komende vier jaar toch te weinig zijn. De wethouder Onderwijs stelde dat de
coalitiepartijen in hun Algemene Beschouwingen aandacht hebben geschonken aan de
onderwijshuisvesting. Ik mag hem erop wijzen dat dat ook bij ons het geval is en dat wij zelfs
een aanmerkelijk gedeelte van onze bijdrage daaraan hebben gewijd.
Wethouder DE WERD
Maar toen had u nog niet gezegd dat u niet zo sterk bij de coalitie hoorde.
De heer SCHOENMAKERS
Onderwijshuisvesting is een weerbarstige materie. Mevrouw Boidin heeft het terecht opgemerkt
dat daarvoor een goed overleg met het scholenveld, zowel het bijzonder onderwijs als het
openbaar onderwijs, heel erg belangrijk is. Want er moet toch gesproken worden op diverse
terreinen en diverse moeilijke terreinen. Ik weet ook dat de wethouder zich daarvoor bijzonder
heeft ingespannen. In het begin van zijn aantreden heeft hij in een aantal zeer nijpende
situaties ingegrepen. Maar toch moeten we constateren dat de budgetten die beschikbaar zijn
voor de onderwijshuisvesting sinds jaar en dag onvoldoende zijn om te voldoen aan de vraag
van het scholenveld. Ik weet wel dat je natuurlijk niet op iedere vraag van een scholenveld een
rechtstreeks antwoord hoeft te hebben, maar toch kunnen we constateren dat de vraag ver
uitgaat boven de middelen die op dit ogenblik beschikbaar zijn. Dit is ook geen specifiek
Bredaas probleem. Het speelt in zeer veel gemeenten. De financiën schieten tekort om een
verantwoord onderwijshuisvestingsbeleid te kunnen voeren en als wij voorstander zijn van goed
onderwijs dan hebben wij ook goede huisvesting nodig. Nu probeert men creatief en
improviserend de grootste nood te lenigen. Improvisatie kan echter geen oplossing bieden voor
de gebrekkige functionaliteit van een aantal schoolgebouwen. In een aantal gevallen voldoen
de schoolgebouwen zelfs niet aan de basiseisen van de Arbo-wet. Een school moet voldoende
vloeroppervlak hebben, de gewenste functionaliteit en kwaliteit hebben en op de juiste plaats
staan. Uit het rapport Onderwijshuisvesting 2000-2010, en het Vierjarenplan 2002-2005 blijkt dat
er nog steeds wordt uitgegaan van uitgangspunten en normen die binnen het onderwijsveld
allang achterhaald zijn. Financiële ruimte voor de gevolgen van de onderwijsvernieuwing en de
veranderde inzichten heeft een lage prioriteit, en de middelen ontbreken. Dat beleid moet
anders worden. We zien dan ook, en dat geldt niet alleen voor de lokale maar ook voor de
landelijke regelgeving, dat de regelgeving betreffende de onderwijshuisvesting in belangrijke
mate wordt bepaald door de financiën die men beschikbaar heeft. Het zijn dan ook niet de
onderwijsmensen die de ontwikkeling van een schoolgebouw bepalen en dat heeft weer tot
gevolg dat er scholen worden gebouwd waarvan op voorhand vaststaat dat de functionaliteit
discutabel is. Onze portefeuillehouder doet al het mogelijke wat hij kan met de beperkte
middelen die hij tot zijn beschikking heeft. Hij probeert er het beste van te maken, en daarom
krijgt hij van onze fractie dan ook alle steun. De hoofdoorzaak moeten wij echter zoeken bij het
begin van de decentralisatie. Decentralisatie van onderwijshuisvesting vinden wij een groot