26 APRIL 2001 93 stappen te ondernemen. En ook is in dat gesprek toegezegd, zie het gespreksverslag, dat wij als gemeente bereid zijn om als partner aan te schuiven, zonder daaraan op dat moment een of andere juridisch of financiële consequentie te verbinden. Zie ook het vastgelegde gespreksverslag. Dus de relatie met het bisdom houden we in die zin rechtovereind. Op het moment dat de staatssecretaris, wanneer weten we nog niet, een positief besluit neemt, zullen de partijen ongetwijfeld toenadering tot elkaar zoeken en zal de gemeente bereid zijn om, in het kader van bijvoorbeeld het bestemmingsplan en de invulling van het totale beeld zoals geschetst van de Baronielaan, wat toch een belangrijk accent heeft gekregen, dus de stedenbouwkundige invulling, dat contact te zoeken, zeker vanuit mijn verantwoordelijkheid als monumentenwethouder. Dat is overigens in alle duidelijkheid het standpunt van het college: een meest zuivere procedure in dezen proberen te volgen. Ik ben het met de heer Snier eens wat betreft het particulier initiatief. Op dat moment, heb ik gezegd, zal het particulier initiatief ongetwijfeld met concrete voorstellen komen. Er zijn in het verleden voorstellen gedaan. Die zijn nooit uitvoerig uitgeëxerceerd en ik denk dat er nieuwe mogelijkheden liggen op het moment dat de staatssecretaris daarover uitspraken zal doen, hoewel het monument dan gewoon zal worden opgenomen in het totale pakket van financiële mogelijkheden vanuit het rijksbeleid. Dus daarover moeten we ook expliciet nadenken. De opmerking van GroenLinks, dat een zinvolle invulling medewerking vraagt van de gemeente, denk ik met deze laatste opmerking te hebben beantwoord. De brief die eigenlijk een weergave is van het verslag van 2 april hebben we als volgt geïnterpreteerd: het is verstandig op het moment dat we meer duidelijkheid krijgen over de monumentwaardigheid, dat we dan de financiële en juridische consequenties daaraan verbonden aan het college voorleggen en in die zin zal ook te zijner tijd een voorstel volgen. Mijn dank voor de woorden van de heer Van Yperen namens Breda '97, de heer Lips namens het CDA, en de overige fracties die naast de opmerkingen over de brief toch in grote lijnen de acties ondersteunen die uiteindelijk hebben geleid tot deze aanvraag in de richting van de staatssecretaris, waarbij ik wel aan de commissie heb gemeld dat de euforie nog even moet worden uitgesteld, tot het moment dat de heer Van der Ploeg, ook op advies overigens van de Raad voor Cultuur, wat niet een advies is dat zich alleen baseert op beeldkwaliteit maar ook bijvoorbeeld op de veranderende kijk van een aantal kenners op het werk van de architect, tot zijn uiteindelijke besluit is gekomen. En op dat moment spreken wij elkaar, maar dan ongetwijfeld niet alleen vanuit het oogpunt van monumenten maar ook vanuit andere disciplines, binnen ons college weer. Samenvattend, mijn dank aan al diegenen die bij dit voorstel zijn betrokken voor het vertrouwen dat aan het college is gegeven om het voorstel uit te werken in de richting van het positieve advies aan de staatssecretaris. Dat waren mijn antwoorden in de eerste termijn. De VOORZITTER Ik wil graag de tweede ronde beginnen, maar ik wijs u wel op de omvang van de agenda en het tijdstip, dus ik zou willen voorstellen om vooral de meest noodzakelijke opmerkingen te maken, want anders denk ik dat het na 12 uur gaat worden, gezien de punten die nog te behandelen zijn. TWEEDE TERMIJN De heer BRAAT Ik zal proberen tempo te maken. Ik dank de wethouder hartelijk voor zijn antwoord op de gestelde vragen. Ik denk dat hierdoor veel zorg van deze kant is weggenomen. Er is nog één punt. Ik kom nu even terug op het gesprek van 2 april tussen de wethouder en de belanghebbenden, waar hij heeft gesproken over het overeindhouden van de monumentwaardigheid. Mijn vraag, en ik dacht dat de heer De Roos ook een dergelijke vraag heeft gesteld, betreft de brief van 10 april van De Ruijter, De Wildt De Vroom. Ik heb in de commissie gesproken over de notitie van het gesprek van 2 april, welke notitie bij mijn indruk vrij vaag was. Nu ik ondertussen in het bezit ben gekomen van de brief van De Ruijter, De Wildt De Vroom rijst de vraag, en dan sluit ik me aan bij wat de heer De Roos vroeg, waarom die desbetreffende brief toen niet bij de stukken heeft gezeten. Dat zou een stuk verduidelijking hebben gegeven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2001 | | pagina 93