30 MEI 2002
202
van State de aangescherpte voorwaarden in stand laat, kan CSM in het handhavingstraject ook nog
bezwaar- en beroepsprocedures in gang zetten. Het is dus, als u vraagt naar termijnen, niet op voor
hand te zeggen binnen welke termijn die aanscherping van de vergunningsvoorschriften ook werkelijk
effect zal hebben. Wat dit punt betreft zijn wij volledig afhankelijk van de Provincie, maar u begrijpt ook
dat wij het natuurlijk op ons nemen om aan te dringen op snel handelen van de Provincie. Vraag drie
gaat over de milieutechnische en juridische mogelijkheden voor de gemeente Breda om uit deze im
passe te geraken. De milieutechnische mogelijkheden zijn dus vrij beperkt. Wij bieden op voorhand
geen garantie dat het bouwen van woningen op het voormalig slachthuisterrein mogelijk is. De juridi
sche mogelijkheden zijn aanscherping van geurnormen, je zou dat kunnen doen in een nieuwe ver
gunning, of het handhaven van de verleende vergunningen, dat kun je ook doen. Ook hier geldt dat dit
geen garantie is voor het doorgaan van die gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Het handhaven van
de bestaande vergunningen zal ook niet meteen afdwingbaar zijn. Er zal altijd gewerkt moeten worden
met redelijke overgangstermijnen. Ook dat begrijpt u. Om u toch in een enigszins positieve sfeer de
vergadering van vandaag te laten verlaten, kan ik u wel aankondigen dat wij de afgelopen twee weken
niet hebben stilgezeten. Wij hebben een gesprek gearrangeerd op bestuursniveau met de Provincie
en dat gesprek is gepland op 16 juni waarin we dit soort zaken uiteraard aan de orde zullen stellen,
maar nogmaals in de adviserende rol. Op uw laatste vraag heb ik me niet voorbereid. Ik denk dat het,
gezien mijn antwoorden op de vorige vragen, ook niet zo heel erg relevant is om daar verder op in te
gaan.
De heer SCHELTENS
Mag ik hierop nog reageren, voorzitter?
De VOORZITTER
U kunt nadere vragen stellen.
De heer SCHELTENS
Voor alle duidelijkheid, mijn vierde vraag was, en misschien dat u toch kunt reageren, waarom er geen
obstructie van soortgelijke aard heeft plaatsgevonden bij het realiseren van "De Prins", aangezien die
veel dichter bij het CSM-terrein ligt dan deze locatie. Voorts wil ik nog het volgende vragen. U doet het
een beetje voorkomen alsof wij eigenlijk maar een ondergeschikte rol spelen in dit geheel. Weliswaar
speelt de Provincie daarin een belangrijke rol en heeft u daarmee overleg, maar dit terrein ligt dus al
acht tot negen jaar braak en wij vragen ons af, en ik denk velen met ons, hoe het in vredesnaam kan
dat dit dus al acht jaar duurt en, zoals het er nu naar uitziet, nog vele jaren gaat duren. Wat kunnen wij
in hemelsnaam doen óf in de richting van de gemeente óf in de richting van de Provincie om dit een
beetje te bespoedigen, want dit is te gek voor woorden. Dat vindt eigenlijk iedereen, u ook, dat proef ik
uit uw woorden. Maar wat kunnen wij dan doen, buiten een gesprek dat blijkbaar al eerder heeft
plaatsgevonden en op 16 juni weer? Ligt daarin ook een rol voor onze raad, zijn er nog mogelijkheden
buiten het pad dat u heeft, buiten het overleg met de Provincie?
Wethouder ARBOUW
Uiteraard is in de termijn voor mij ook het nodige gedaan om in overleg met de Provincie dit probleem
op te lossen. Dat zult u begrijpen. Maar ik denk dat ik nu even moet praten over de periode dat ik hier
als wethouder zit en daarvoor wil ik ook de verantwoordelijkheid op me nemen. Omdat het een vrij
langdradig traject is, zijn er natuurlijk meerdere pogingen bij de Provincie ondernomen om dit aan de
orde te stellen en in samenspraak tot oplossingen te komen. U heeft in het stuk van BN/DeStem ook
kunnen lezen dat er bij de Raad van State een procedure is begonnen en dat we daarom met de ont
wikkeling van dat gebied niet verder kunnen. Ik kan, eerlijk gezegd, nu hier niet veel meer aan toe
voegen dan dat we op 16 juni op bestuursniveau, en dus niet op ambtelijk niveau, de zaak proberen te
bespoedigen om daarin ook daadwerkelijk voortgang te krijgen. Wat betreft de obstructie bij "De Prins"
het volgende. Ik vind eigenlijk dat we aan de CSM zouden moeten vragen waarom ze het bij de een
niet en bij de ander wel hebben gedaan. Ik begrijp dat de heer Oomen daarop nog wel een toelichting
kan geven.
Wethouder OOMEN
Ik kan daarop een aanvulling geven. Als ik spreek over "De Prins", kan ik me uit die periode herinne
ren dat er veelvuldig contact is geweest tussen het gemeentebestuur en het provinciebestuur en dat
had te maken met twee zaken. Voor zover ik mij kan herinneren speelden er de stankcirkel en natuur-