5 JUNI 2003 146 op de locatie de Beyerd, een voorlopig ontwerp uit te werken. Dat is vandaag aan de orde. Daarop vraagt het college dan ook een akkoord, om vervolgens in oktober met het definitief ontwerp te kun nen komen. Ik hoef de stand van zaken vanuit het bestuursvoorstel, en nu ook in het raadsvoorstel, als het gaat om het chronologisch overzicht niet toe te lichten. Dat zou ook weinig toevoegen aan de discussie. Ten aanzien van de commissievergaderingen en de raadsbesluiten treft u exact aan wat u zelf heeft besloten. Ook mevrouw Boidin heeft nog in enkele grote lijnen inzicht daarin gegeven. Ik hoef daar op deze plek namens het college niet nader op in te gaan, omdat u het zelf in het raads voorstel kunt lezen. Als het gaat om de opmerkingen van mevrouw Boidin, en dat geldt ook voor ande re fracties, het volgende. De exploitatie in structureel perspectief is zeker zo belangrijk. In eerdere raadsvoorstellen hebben we, laat ik zeggen, een indicatieve exploitatie ten tonele gevoerd, waarbij ik heb toegezegd dat er eind dit jaar, 2003, een geactualiseerde exploitatiebegroting op tafel zal moeten liggen, maar waarbij we ons natuurlijk wel zullen moeten realiseren dat het moment van 2001/2002 naar 2006 natuurlijk een behoorlijke periode is. Wij zullen in de loop van dit jaar anticiperen op de ontwikkelingen die komen gaan, want we zullen die exploitatie daarop moeten aanpassen. Dat bete kent dat we nog eens uitermate kritisch, dit in de richting van de heer Snier en mevrouw Boidin, door de exploitatie zullen moeten gaan, met in het achterhoofd dat alles gericht moet zijn op het halen van het Kunstenplan 2005-2008, want dat biedt perspectief voor de exploitatie om weer een aantal jaren op gezonde wijze door te kunnen gaan. Dat was overigens ook de insteek van het Departement van OC&W, toen de 3,2 miljoen voor het Museum voor Grafische Vormgeving in Breda ter beschikking werd gesteld. Er wordt nu gewerkt aan de Kunstenplanperiode en dat gebeurt met name in de zuide lijke alliantie waarin drie provincies samenwerken. Óp dit moment hebben wij het Grafisch Museum op de agenda staan en wij zullen op 18 juni, ik zeg dit met name in de richting van mevrouw Overboom, het Museum voor Grafische Vormgeving met name ook op de agenda plaatsen ten behoeve van het overleg met de staatssecretaris van Cultuur van D66. Ik mag hopen dat deze staatssecretaris van Cultuur ook op uw gunstig advies kan rekenen als het gaat om het Museum voor Grafische Vormge ving. Ten aanzien van de Brabantstad Mevrouw OVERBOOM Zoals u weet heb ik in het verhaal zojuist aangegeven dat wij voorstander blijven van het Grafisch Museum, dus dat zal gebeuren. Wethouder ADANK Dank u wel. Ook ten aanzien van de Brabantstadformule hebben wij gezegd: in de investeringssfeer zullen we als college het Museum voor Grafische Vormgeving wegzetten, en dat is ook onlangs geho noreerd. Dat ten aanzien van de exploitatie, voorzitter. In de richting van de heer Braat, maar ook in de richting van de CDA-fractie: dank voor de positieve woorden en het feit dat er op die consequente en consistente manier doorgeredeneerd van 2001 naar 2003 wordt besloten. U heeft terecht, denk ik, tijdens de laatste commissievergadering gevraagd om nog eens goed te kijken naar en inzicht te ge ven in het functioneel gebruik, het financieel overzicht en de verkoopbaarheid. Wij hopen dat wij met de notitie die wij voor u ter visie hebben gelegd in extenso aan die vraag invulling hebben gegeven. Overigens was die vraag naar aanleiding van de tweede termijn van de commissie ook terecht. De heer Braat spreekt over een zorgvuldig tijdpad en een zorgvuldige besluitvorming. Namens het college moet ik in die zin ook in de richting van de projectorganisatie spreken. U spreekt in die richting uw dank uit en ik zal die ook zo overbrengen. Extra zorg, ik onderschrijf dat, gaat uit naar het risicoprofiel. In het bestuursvoorstel vindt u vier onderdelen waarvan wij de komende periode in beeld moeten brengen waar de risico's financieel en met name ook juridisch zitten, om uiteindelijk de perioden die aan bezwaarschriften en beroepsprocedures kleven helder in beeld te krijgen. Hoe sterker overigens de besluitvorming en de gedragenheid van projectvoorstellen zijn, hoe beter er geluisterd zal worden naar instanties waar beroep kan worden aangetekend. Om op voorhand daarop vooruit te lopen lijkt mij niet verstandig. Maar het is wel een belangrijk punt, mijnheer Braat. In de richting van de heer Snier, als het gaat om de opmerkingen over het rijksmonument, het volgende. De oude voorbouw van de Beyerd is het meest historische gedeelte en dateert uit de 14de en 15de eeuw. Vanaf het eerste moment wisten we dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de hele Beyerd, dus het totale com plex, tot rijksmonument had verklaard. De voorgevel en een gedeelte van de binnenplaats zijn be schreven in de waardestelling. Dat is een discussie die ik een jaar geleden met u heb gevoerd toen in de Tweede Kamer vragen werden gesteld hoe om te gaan met de contextgevoeligheid van monu menten. Toen zijn naar aanleiding van de discussie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg met de vaste Kamercommissie voor Cultuur uit de Tweede Kamer, ik heb u dat toen gemeld, de eisen aangescherpt voor die plekken waarvoor de waardestelling nog niet gedetailleerd was beschreven. En die gedetailleerde waardestelling vindt u in het uitgebreide oordeel van de Rijksdienst voor de Monu mentenzorg die ruimte laat voor een eigen verantwoordelijkheid van een gemeentebestuur. Voor ons was dat voldoende aanleiding om, als het ontwerp van de architect juist het accent van het monument, van de voorbouw in tact zou laten, daaraan een stuk meerwaarde toe te voegen door nieuwbouw te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2003 | | pagina 24