10 JULI 2003 295 Wethouder NIEDERER Ik neem daar kennis van. Ik neem uiteraard hiervan niets terug. Met de motie van de VVD kan ik van harte instemmen en die zal ik dus niet ontraden. Maar ik laat het graag over aan het oordeel van uw raad. Wat betreft de overweging: 'verbrede vormen van landbouw', duidde de heer Posthuma ook op andere vormen van economische activiteiten en economische dragers in het buitengebied. Laat ons nu niet in definitiekwesties vervallen wat we allemaal zouden kunnen verstaan onder verbrede vormen van landbouw, want als we daarover nog een kwartiertje discussiëren, dan zijn we helemaal terug bij de activiteiten waarvan de Raad van State nu heeft gezegd dat die dus niet kunnen in het buitenge bied. Het is niet zo dat ik dat alleen voor het zeggen heb, en dan kom ik toch op het schrappen van het laatste deel van het dictum van de motie van de VVD, maar geef mij nu eens de ruimte om met alle wethouders RO én de gedeputeerde RO in dat provinciale overleg te komen tot een definiëring van datgene wat wij met z'n allen in gezamenlijkheid vinden en verstaan onder verbrede vormen van landbouw als nieuwe economische dragers. Het is niet dociel wanneer ik dan vervolgens bij u kom, want wij zijn baas in eigen buik, met de mededeling dat wij in deze gemeente nog steeds bepalen hoe wij met het buitengebied omgaan en dat neerslaan in de bestemmingsplannen buitengebied. De zin snede 'als concretisering van het provinciale beleid' schrapt u, oké, maar ik versta de motie wel zo dat ik het ga concretiseren. Waarom? Wij hebben er niets aan wanneer wij hier in Breda autonoom in onze bestemmingsplannen allerlei verbrede vormen van landbouw gaan definiëren anders dan toege staan, want wij moeten, dat weet u, bij bestemmingsplannen en bestemmingsplanwijzigingen altijd voor goedkeuring naar Gedeputeerde Staten. We moeten het toch niet hebben dat wij in al onze wijs heden en euforie het buitengebied zo gaan definiëren dat we continu weer botsen met het provinciaal bestuur dat zegt: dat is niet conform ons provinciale beleid, wethouder, u overstijgt datgene wat wij al dan niet in reconstructiecommissieverband met elkaar hebben afgesproken. Wij komen natuurlijk tot een nieuw gemeentelijk plattelandsbeleid, maar dat zal toch altijd een zekere concretisering zijn van het provinciale beleid, en dat zeg ik alleen maar ter bescherming van uzelf en van de indieners van dat soort aanvragen, zodat we niet stuklopen in Den Bosch, want ik vind het zo zonde dat Den Bosch er een streep doorhaalt en wij dan weer terug bij af zijn. Zo heb ik althans het laatste deel geïnterpre teerd. Het is verder aan u, maar sta mij toe dat ik deze uitleg er wel aan geven wil. Tot slot, voorzitter. Er zijn termijnen genoemd, de heer Adriaansen had het, geloof ik, over één jaar, de heer Posthuma over drie jaar en er is ook gevraagd: wanneer bent u klaar met dat reconstructiebeleid? Eén jaar is onhaalbaar, dat kan ik u nu al vertellen en dat zeg ik in alle eerlijkheid. Maar als u zegt: we zijn het na een jaar beu, dan nodig ik u uit om alle vrijstellingsaanvragen artikel 19 die binnenkomen aan uw raad te houden. Ik stuur dan alle aanvragen die binnenkomen aan u door en dan laat ik het in uw handen, want ik kan dat bestuurlijk niet voor mijn verantwoording nemen. Het is nu, ijs en weder dienende, zo dat in het traject van de reconstructiecommissie als uitvoerder van de reconstructiewet wordt gedacht aan 2005 voor het vaststellen van dat beleid door Provinciale Staten. Dat verzin ik niet, het is zoals het is: 2005. En we hoeven als gemeente niet pas na 2005 hieraan te beginnen, dat kan simultaan, dat weet ik ook. Ik ben graag bereid om met u kaderstellende discussies te voeren over de vraag hoe u wilt dat Breda in dat reconstructiebeleid zit, want dat is voor mij ook meteen input in de discussies op provinciaal niveau. Maar het bestaat niet dat dat binnen één jaar is geregeld en ook niet binnen twee jaar en ook niet binnen drie jaar. Ik wil daar echt de tijd voor nemen. Ik wil het fatsoenlijk neerleggen met, en ik zeg het nogmaals, de zekerheid dat wij niet stuklopen in Den Bosch als wij de aanvragen die hier in de gemeente zijn gedaan, ter vaststelling moeten doorsturen. Ik ben het zeer wel eens met de heer Schoenmakers en ook anderen om voortvarend hiermee aan de slag te gaan. Ik heb hierover goed contact met gedeputeerde Rüpp van Ruimtelijke Ordening en na het zomerreces gaan natuurlijk de wethouders RO hierover praten. Ik ben dan ook blij met de motie, ik kan die neerleggen in dat gre- mium, waarin de raad het college heeft opgedragen om daarmee voortvarend aan de slag te gaan. Tot zover mijn eerste termijn, voorzitter. Mevrouw BOIDIN-VAN HOEVE Voorzitter, ik wil graag een korte opmerking maken in de richting van de wethouder naar aanleiding van de opmerking die hij maakte over datgene wat de heer Adriaansen heeft gezegd over jeu de boules en het maïsveld. Om het op die manier te beantwoorden vind ik buitengewoon kinderachtig en kleinzielig. De heer BOER Voorzitter, aansluitend daarop wil ik toch aan u verzoeken, omdat de wethouder het woordgebruik niet wenst terug te nemen, dat u dan in ieder geval zegt dat dat niet kan. Wij hebben gewoon een andere weg ingeslagen, en als de wethouder op die manier begint dan kunnen wij het ook zo gaan gebruiken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2003 | | pagina 20