6 NOVEMBER 2003
431
De VOORZITTER
Ik meld u dat wij nu de tweede instantie ingaan. In deze tweede instantie is het woord aan de raad.
Het college heeft zich in de pauze vergewist van de verschillende moties. Wij hebben daarover na
tuurlijk ook wel onze mening, maar het lijkt mij goed dat wij dat in de tweede instantie melden, zodat u
nu primair op elkaar kunt reageren. Het lijkt mij ook, gelet op het tijdstip en de uitloop, dat u het wel
licht vooral zou moeten hebben over de standpunten over de verschillende moties en het amende
ment, zodat we die al ongeveer kunnen inventariseren. Ik zou dan het college hetzelfde willen vragen
om vervolgens tot besluitvorming over te gaan. Dat moet dan toch, denk ik, voor de ochtend kunnen.
Ik geef het woord aan de heer Dubbelman.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN (TWEEDE TERMIJN)
Fracties kunnen nader in debat gaan op de beleidsmatige en financiële keuzes uit de eerste termijn
van andere fracties en van het college. Desgewenst kunnen moties en/of amendementen worden
ingediend.
De heer DUBBELMAN
Voorzitter, in zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat de CDA-fractie bijzonder content is met de be
antwoording door het college. In zijn algemeenheid zijn wij dus heel content. Dat wil ik toch even on
derlijnen. Dat is voor ons de leidraad en dat zal u ook niet verbazen, omdat wij ook positief staan ten
aanzien van de Begroting 2004. Ik wil dan ook graag kort reageren op de moties en het amendement.
Op de eerste motie, die wij zelf hebben ingediend, heeft de wethouder sympathiek gereageerd. Die
heeft haar gezien als een steun in de rug. Wat is er nou mooier als wethouder, dat je die steun in de
rug niet alleen krijgt van de CDA-fractie maar van de hele raad? Wij willen dan ook graag aan de raad
vragen om met z'n allen de wethouder in dezen te steunen. Dat betekent dat wij graag de motie in
stemming willen brengen en aan de raad daarover een uitspraak vragen. Vervolgens is de eerste mo
tie (2) van Leefbaar-Breda/De Parel van het Zuiden aan de orde. Die gaat over de grote evenemen
ten. Naar ons oordeel heeft de wethouder positief daarop gereageerd. Hij heeft gezegd: ook voor het
college staat voorop dat we moeten proberen ons uiterste best te doen om die niet-commerciële eve
nementen ruim baan te geven. Het college vond het wat te ver gaan om daarbij al een harde datum te
noemen, maar heeft toegezegd om dit in de commissie aan de orde te stellen. Als ik het me goed
herinner, heeft de wethouder namens het college zelfs heel concreet het voorjaar 2004 genoemd. In
die zin zouden we ook zaken kunnen doen op een nette manier. Vanuit die toezegging heb ik de in
druk dat die motie voldoende wordt ondersteund in die zin dat zij wat genuanceerd wordt en wat meer
een tijdpad aangeeft. De bedoeling is duidelijk, dus wat dat betreft sluiten wij ons primair aan bij de
eerste reactie van het college. Dan de tweede motie (3) van Leefbaar-Breda over het belang van de
buurtmeester. Wij staan sympathiek tegenover deze motie. Volgens mij hebben wij zelfs de buurt-
meester opgenomen in ons verkiezingsprogramma. Tenzij het college bij de beantwoording met een
ijzersterk verhaal komt op grond waarvan die motie dringend zou worden ontraden, maar dan moet
het wel een sterk verhaal zijn, gaan wij er vooralsnog van uit dat wij die motie van Leefbaar-Breda
over de buurtmeesters kunnen steunen. Ik wil eraan toevoegen dat ook de bezoeken in die wijk bij de
mensen verwachtingen hebben gewekt en dat met hun wensen heel serieus moet worden omgegaan.
Wij vinden dat die motie daarin een belangrijk onderdeel is, ook naar buiten toe. Voorzitter, als ik het
goed heb, kom ik nu bij de laatste motie van Leefbaar-Breda/de Parel van het Zuiden. Dat is een bui
tengewoon sympathiek aandoende motie. Daarin wordt echter gesproken over het nu al reserveren
van 1 procent van alle reconstructie-investeringen. Terecht heeft de wethouder daarover gezegd dat
we het hier hebben over het brede leerstuk van de nadeelcompensatie. Juristen weten hoe gecompli
ceerd de nadeelcompensatie is en die is volop in ontwikkeling. Ik denk dat het niet verstandig is om
deze motie, hoe sympathiek die ook bedoeld is, te steunen. Ook hier zou het college met een ferm
antwoord, waarom we die wel zouden moeten steunen, ons misschien over de streep kunnen trekken,
maar ik veronderstel dat het hier wel bij kan blijven. Dan de BSW-motie (5) van Breda '97. Voorzitter,
toen wij voor het eerst die motie onder ogen kregen, kwam zij ons sympathiek voor. Daarna hebben
wij buitengewoon goed geluisterd naar het college van burgemeester en wethouders. Het college
zegt: de BSW, als het gaat om de bedrijfsreserves, wat iets anders is dan het weerstandsvermogen,
moet je kunnen inpassen in het brede terrein van het sociale beleid. Wij kunnen in ieder geval in
stemmen met het feit dat de Begroting 2004 ook gebaseerd wordt op de onttrekking aan de bedrijfsre-
serve, waarbij wij, nogmaals, accentueren dat het gaat om iets boven het weerstandsvermogen. Toch
willen wij ten aanzien van de jaren 2005 en 2006 een definitief oordeel laten afhangen van de discus
sie die te zijner tijd gaat plaatsvinden over dit onderwerp in de commissie SAW, waarbij het natuurlijk
ook van belang is dat de oordeelsvorming van de BSW-commissie, van het bestuur, daarbij betrokken