27 NOVEMBER 2003 469 Wethouder ADANK Voorzitter, ik herinner even aan het Stadsblad van woensdag jongstleden, dat deze week in heel Bre da wordt verspreid, met daarin een provinciale pagina. De heer Leunisse zal mij in die zin kunnen bevestigen dat de Provincie op een aantal beleidsterreinen uitlegt waar zij op dit moment mee bezig is. In de economische structuurversterking van Zuid-Nederland, zo staat in die krant van deze week, zet de Provincie voortvarend in op het plan van aanpak van Moerdijkse Hoek. De structuurversterking wordt niet alleen vanuit de provincie Noord-Brabant ingezet, maar staat met name ook op de nationale agenda, want ook vanuit het ministerie van Economische Zaken is op Moerdijkse Hoek II ingezet. In datzelfde artikel geeft de Provincie nogmaals duidelijk aan daarbij de vaste partner te zijn van de ge meenten Breda, Roosendaal en Bergen op Zoom. Dat is het eerste grote kader dat ik voor u hier toch even zou willen neerzetten. Ik kom direct bij de behandeling van de vraag: hoe gaan wij om met onze partners waar Breda als centrumgemeente een voortrekkersrol in speelde, in speelt en in zal blijven spelen en de wijze waarop wij dat in onze regio doen? Die regio is West-Brabant waarin, zoals u weet, alle 18 gemeenten van Brabant op het terrein van de sociale economie eendrachtig samenwerken, overigens onder voorzitterschap van de gemeente Breda. En datzelfde verhaal geldt voor het Regio naal Werkgelegenheidsinstituut voor heel de regio West-Brabant, dat geldt voor het REAP, het Regio naal Economisch Actieplan, en dat geldt voor nog 20 andere samenwerkingsverbanden in West- Brabant, waar de Provincie met name het afgelopen jaar, sinds het nieuwe college er zit, dankbaar gebruik van maakt en vanuit haar regiefunctie, en ook dat kan de heer Leunisse als provinciebestuur der bevestigen, met name kijkt naar Breda dat op geen enkel terrein zijn invloed laat inboeten, maar wel nadrukkelijk in overleg en samenspraak mét en niet alleen vanuit het eigen belang geredeneerd de positie van het Westbrabantse op de kaart zet. Dat is het tweede kader, voorzitter, waarmee ik wat meer intern gericht tot mijn uiteindelijke reactie zal komen. Dat doe ik op twee hoofdlijnen. Ik zal ver volgens proberen, waar mogelijk, op de vragen en opmerkingen van de vertegenwoordigers van alle fracties in te gaan, hoewel dat niet altijd mogelijk is, want sommigen laten hun argumentatie berusten op flinterdunne argumenten, ondanks het feit dat wij ruimhartig hebben aangeboden in vier termijnen, dit is de vijfde termijn, in een stapel dossiers van tien centmeter in anderhalfjaar verzameld en in het aanbod om met deskundige ambtenaren vanuit het concern, vanuit economische zaken, zowel juri disch als financieel uitleg en toelichting te geven, maar waarvan geen gebruik is gemaakt. Tegen die manier van debatteren kan ik natuurlijk niet op, voorzitter. Ik denk ook niet dat we dat moeten doen. We hebben in deze raad ook afgesproken dat we debatteren op basis van argumenten en niet op basis van subjectieve inkleuring. Dat is een. En twee: vanuit de verantwoordelijkheid van het college van de gemeente Breda De heer VAN YPEREN Bij interruptie. Begin nu eens met argumenten. Dat zijn omstandigheden. Wij hebben het over de nieuwe opzet gehad. We hebben gehoord dat er allerlei gemeentes gaan meedoen. Maar heb het nu eens over Moerdijk, wethouder. Wethouder ADANK Ik begrijp niet dat u zich voelt aangesproken. Mijn opmerking was gericht op de twee kaders in zijn algemeenheid: de wijze waarop wij het debat over Moerdijk hebben gevoerd en hoe ik dat met de raad zou willen voortzetten. Ik heb u niet speciaal aangesproken. Dus dat hoef ik dan ook niet te beargu menteren. Ik wil u er aan herinneren dat gemeenschappelijke regelingen zeer recent in deze raad ter discussie zijn geweest en ik herinner u ook aan het gegeven dat er landelijk, als het gaat om de wet geving voor de gemeenschappelijke regelingen, op dit moment discussie is over de relatie tussen de gemeenten en provinciale overheden en de rol daarin van bestuurders vanuit de duale systematiek. Binnen die gemeenschappelijke regeling heeft de gemeente Breda de afgelopen jaren een positief- kritische bijdrage geleverd en die werd vooral ingegeven door de gesloten en weinig transparante financiële huishouding waardoor de partners in de regeling vanuit de aansturing van de overheid hun verantwoordelijkheid maar met moeite konden nemen. Ik heb meerdere malen in het college, en ik heb dat sinds anderhalfjaar, u kunt dat nakijken in de verslagen van de commissie ECG, in de com missie als collegelid zo verantwoord, gezegd dat die verantwoordelijkheid alleen genomen kon wor den, dat was een voorwaarde die ik heb gesteld bij de overgang in 2000, als ik alle ruimte kreeg om de financiële risico's voor Breda tot het minimale te beperken en daar redelijk onorthodox mee zou kunnen omgaan om te voorkomen dat wij voor een situatie zouden worden geplaatst die wij vijftien jaar geleden hebben meegemaakt. Een aantal raadsleden kan zich nog herinneren dat wij, als het ging om de taakstellingen en de HUG-operaties, jarenlang het zwaard van Damocles van het Haven schap Moerdijk, van de 9 miljoen boven ons hoofd hebben laten hangen. Dat geld is overigens terug betaald. Wij hebben 9 miljoen gedokt in zware tijden, en in de economisch betere tijden, in het decen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2003 | | pagina 14