15 JULI 2004
361
de heer Douwes Dekker dat de wethouder toezeggingen heeft gedaan om het te heroverwegen. Ik ben in
ieder geval benieuwd naar het antwoord op die vraag en we willen dat even afwachten.
De VOORZITTER
Wethouder Arbouw.
Wethouder ARBOUW
Dank u wel, voorzitter. Ik wil eerst even ingaan op de vraag van de VVD. Het onderwerp is inderdaad uit
gebreid in de commissie aan de orde geweest. Er is ook wat misverstand over datgene waar we het in de
discussie over hadden. U had ook nog een opmerking over de prognoses die we hebben genoemd, maar
u weet dat de komende tijd het dossier Teteringen uiteraard ook zijn weerslag zal hebben op de legesop
brengsten. Dat moet u dus nog wel even in de gaten houden. Datgene wat we hebben voorgesteld, is een
totaalpakket aan maatregelen ten aanzien van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht. Personele maatre
gelen, organisatorische maatregelen, procesverbetering, we zijn ook nadrukkelijk bezig met de professio
naliseringslag van de handhaving en het financiële deel is een van de maatregelen uit het totale pakket
om deze organisatie qua bedrijfsvoering weer op orde te brengen. Als u kijkt naar de bedragen die staan
in de beantwoording naar aanleiding van vragen van het CDA dan ziet u dat die over de afgelopen tijd
elke keer fluctueerden van ongeveer een miljoen datje overhoudt naar een klein bedrag datje overhoudt
en het jaar daarop weer een miljoen en daarna weer wat minder. Dus je ziet die wisseling. En dan zie je
dat je opeens, en dat is ook heel duidelijk destijds ingegeven door de economische recessie, in het rood
gaat met de verwachting dat als je niks doetje alleen maar verder in het rood gaat. We hebben toen van
wege die conjunctuurinvloeden gesteld: je zou voor dit fenomeen een soort egalisatiereserve moeten ont
wikkelen waardoor je in goede tijden spaart voor de slechte tijden. Maar daaraan is inherent dat je het
geld datje echt overhoudt niet aan andere zaken kan besteden en datje dus inderdaad moet sparen voor
die slechte tijden. Dat is een punt van de SP. Op de tweede plaats betekent dat ook dat je pas op de wat
langere termijn het totaaloverzicht van dat resultaat kan bekijken. Naar aanleiding van het discussiepunt
met de heer Douwes Dekker denk ik dat je juist niet in goede tijden geld moet teruggeven door tarieven te
verlagen en in slechte tijden weer enorm moet gaan verhogen, want dan krijg je een schommelbeweging
in de tarieven wat alleen maar onduidelijk is voor de markt, voor de mensen die iets willen in de stad. Dus
je moet proberen om schommelingen van tarieven zoveel mogelijk te voorkomen. Dat betekent, als je een
egalisatiereserve inricht, dat je ook moet proberen om die over een bepaalde termijn op ongeveer nul te
laten uitkomen. Na de discussie in de commissie heb ik geoordeeld, en dat is ook mijn antwoord in de
richting van de VVD nu, dat op het moment dat over die langere termijn blijkt dat je boven die nul uitkomt
het mogelijk moet zijn dat je dat tarief gaat bijstellen en dat je weer naar het kostendekkende gaat en dat
ook een verlaging van tarieven in die termijn mogelijk moet zijn. Daarop hoeft de tekst van het voorstel
niet te worden aangepast, want we hebben het over kostendekkendheid. Maar ik denk dat het wel belang
rijk is dat we dit nog even scherp formuleren. Als het gaat om de vraag van Leefbaar-Breda dan ben ik het
uiteraard met u eens dat u moet kunnen vertrouwen op de antwoorden en ook de inzichten die u van het
college krijgt. Dus daarover verschillen we absoluut niet van mening. Ik concludeer alleen dat ik uw reken
som niet kan delen en dus ook de conclusies die u daaruit trekt niet deel. Waar het om gaat, is om met het
voorbeeld zoals dat is uitgewerkt de zaak wat meer inzichtelijk en ook wat meer grijpbaar te maken. We
hebben een vergelijking gemaakt aan de hand van een aantal casussen van een 25-tal gemeenten waar
door je een goede dwarsdoorsnede krijgt en kan zien: waar sta je nu als Breda? Dat inzicht is gebaseerd
op gegevens die we van internet hebben gehaald. Overigens, niet elke gemeente publiceert die. Dus een
totaaloverzicht van alle 400 gemeenten, een soort benchmark die je misschien zou willen, is fysiek ge
woon niet mogelijk op dit moment. Je moet goed kijken naar wat je vergelijkt, want je kan die staatjes niet
zomaar even optellen en delen want elke gemeente heeft een andere tariefsopbouw. Dus je kan die za
ken niet zomaar naast elkaar zetten en zeggen: die is duurder en die is goedkoper. Je moet het per casus
vergelijken en pas dan kan je per casus de positie van Breda formuleren en dat is ook in de bijlage ge
beurd. Dat betekent ook dat je theoretisch geen gewogen gemiddelde over alles kunt maken met optellen
en aftrekken. Mijn conclusie is in ieder geval, als je het lage tarief en het hoge tarief pakt en je overziet
dat, dat we op het gemiddelde staan en ten aanzien van een aantal casussen en ten aanzien van een
aantal specifieke voorbeelden zou je hoger op de ranglijst kunnen uitkomen. Dat staat ook in de voorbeel
den in de bijlage. Als je kijkt naar de impact van deze tariefsverandering dan zie je dat dat in het ene geval
het opschuiven met een plaatsje betekent en in het andere geval betekent dat twee of drie plaatsjes op
schuiven. Het zijn dus geen grote veranderingen die je met deze tariefsaanpassing tot stand brengt. Tot
zover, voorzitter.
De VOORZITTER
Is er behoefte aan een tweede termijn? Is dat niet het geval? De heer Stubenitsky.