15 JULI 2004
397
Wethouder ARBOUW
In mei 1999 is die MER-vraag aan de orde geweest in het kader van de Vinexlocatie en dan gaat het over
die 2.000 of 4.000 woningen zoals ook mevrouw Overboom daarstraks heeft aangegeven. Toen was de
conclusie
De heer BOER
Neen, maar toen was het MER-besluit al genomen en daarin staat aangegeven dat we bij 2.000 woningen
in het buitengebied MER-plichtig zijn
Wethouder ARBOUW
En dan gaat het dus om de vraag of het een stedelijk gebied is of niet. En toen ging het dus over het grote
gebied Prinsenbeek tot en met Teteringen en de uiteindelijke conclusie ten aanzien van de uitleg en inter
pretatie van die nieuwe wetgeving in die tijd was, en dat is ook door iedereen geaccordeerd, dat het dan
ging om de bouw van 4.000 woningen of meer, en daarvan was in dit geval absoluut geen sprake. Maar
dat veranderde natuurlijk wel in de tijd, want uiteindelijk is later toen die vraag in maart 2002 op tafel lag
die wetgeving wel anders geworden, want toen ging het uiteindelijk om het criterium: gaat het over een
aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer buiten de bebouwde kom of over 4.000 woningen
binnen de bebouwde kom?
De heer BOER
Dat is toch niet juist, wat u zegt.
Wethouder ARBOUW
Als u mij even laat uitspreken en daarna
De heer BOER
Maar u moet wel de juiste dingen zeggen. In 1994 is al bepaald dat 2.000 woningen of meer in het buiten
gebied MER-plichtig zijn.
Wethouder ARBOUW
Dan verschillen we van mening als het gaat over de wetgeving en hoe die van kracht is verklaard. Uitein
delijk is cruciaal bij het aaneengesloten gebied het afstandscriterium. Ten aanzien van het eerste element
dat ik wilde bespreken als het gaat om het clusteren, de bestemmingsplannen en is dat nou bewust ge
bruikt om de MER-plicht te omzeilen, dan zeg ik: in de tijd gezien, kan dat niet eens gebruikt zijn op die
manier. Daar wilde ik over spreken. Waar het wel om gaat is de inschatting van het afstandscriterium: is
het een aaneengesloten gebied of niet? En daarover heeft de Raad van State nu een heel duidelijke me
ning neergelegd, namelijk dat de inschatting van het college van maart 2002, toen dat opnieuw aan de
orde was in de bespreking over de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het structuurplan,
kennelijk nu niet wordt gedeeld. Maar dan hebben we het over voortschrijdend inzicht van de Raad van
State, want dan kom ik even terug op
De heer VAN YPEREN
Voorzitter, ik weiger ook hier om dat te geloven, want op 26 september 2002, toen het hier aan de orde
was, lag er een voorbeeld van de rechtbank Rotterdam dat de rechtbank had besloten dat het zo niet kon.
En wij zijn gewoon eigenwijs en zeggen: het kan wel. Het voorbeeld lag er.
Wethouder ARBOUW
Elke casus moet u wel op zijn merites beoordelen en je kan niet alles over een kam scheren. Nu gaat het
even over de jurisprudentie. Vorige keer is de MER-specialist, de heer Soppe, aangehaald, en natuurlijk
hebben wij in de tussentijd niet stilgezeten. We hebben de heer Soppe benaderd en gevraagd: is het gelet
op wat er in Binnenlands Bestuur staat als het gaat om de jurisprudentie juist dat wij dat eigenlijk tegen die
tijd hadden moeten weten en hebben we wat betreft de richting die wij destijds hebben genomen óf een
verkeerd advies gehad óf wisten we dat niet óf anderszins? Belangrijk is datgene wat hij schriftelijk aan
ons heeft bevestigd, en ik citeer even wat hij zegt: "Wat betreft de recente casus waarin overheidsprojec
ten zijn gestrand vanwege de MER-aspecten kan ik me niet herinneren dat de desbetreffende journalist
van Binnenlands Bestuur een hard getal van vijf heeft genoemd." En dan gaat het dus om het aantal
voorbeelden dat vergelijkbaar zou zijn met deze casus van Teteringen. "Wat er verder ook van zij, de door
mij gememoreerde projecten hadden geen betrekking op de interpretatie van het in het besluit MER gebe
zigde begrip aaneengesloten gebied."