15 JULI 2004 353 Groene dan wel de Ecologische Hoofdstructuur. De Provincie heeft dat per brief aan burgemeester en wethouders van Breda op 28 oktober 2003 laten weten. Vraag: waarom heeft u in uw besluit niet meege wogen dat het hier gaat om een stukje Groene Hoofdstructuur dan wel Ecologische Hoofdstructuur? Nu al negen jaar geen agrarische activiteiten meer op het stuk grond hebben plaatsgevonden en er sprake is van een onderdeel van die Groene Hoofdstructuur, kan men zich dan nog wel beroepen op het van 1983 daterende en dus 21 jaar oude bestemmingsplan? In de bezwaarprocedure heeft de commissie Beroep en Bezwaarschriften u geadviseerd om bij het verlenen van een kapvergunning als voorwaarde op te ne men dat deze pas geëffectueerd wordt wanneer de vrijstelling voor de aanleg van de golfbaan rechtsgel dig zal zijn. Waarom heeft het college tegen de gebruikelijke procedures in dit advies, althans, deze voor waarde, niet overgenomen? In een aangevraagde ontheffing van de Flora- en Faunawet heeft De Wilde zich eigenaar van de grond genoemd, terwijl hij dit niet is. De ontheffing zou dan ook niet rechtsgeldig zijn. Ook dan houdt het in dat u genoodzaakt zou zijn handhavend op te treden. Er is immers geen geldige vergunning. Morgen eindigt het vogelbroedseizoen. Toevallig valt dit samen met het begin van het reces en ik weet niet of het een met het ander te maken heeft. In ieder geval is het aannemelijk dat De Wilde morgen over zal gaan tot kappen. Het is morgen vrijdag en hoewel het reces dan reeds begonnen is, blijft het een doordeweekse dag, een dag net als alle andere dagen in het jaar waarop politici, en dus ook dua le wethouders, in functie zijn. Mogen wij dan ook verwachten dat het college zich morgenochtend voor de shovel van De Wilde zal opstellen zoals toegezegd in de raadsvergadering van 29 januari, of dat op z'n minst het college paraat staat om in te grijpen wanneer de heer Kwisthout of ondergetekende belt naar het Stadskantoor met de mededeling dat wij getweeën samen met een aantal anderen in ieder geval heel dapper voor diezelfde shovel gepositioneerd staan? Want dat kan ik u beloven, wij zijn morgen in ieder geval in functie. De VOORZITTER De portefeuillehouder. Wethouder NIEDERER U heeft zes vragen gesteld. De eerste vraag is: waarom is het eerdergenoemde besluit niet gepubliceerd via de gebruikelijke kanalen, het Stadsblad, Breda Bericht? Het antwoord daarop is als volgt. Er is geen sprake van een beschikking. Er is ook geen sprake van een kapaanvraag. De inhoud van de brief betreft feitelijk dan ook geen beslissing maar een uitleg over de bevoegdheid van de gemeente. In de brief staat ook niet dat deze brief als een Algemene wet Bestuursrechtbesluit kan worden aangemerkt, maar daarin staat dat indien en voorzover men meent dat onze brief een beslissing inhoudt daartegen bezwaar kan worden gemaakt. Dat is er voor de zekerheid in opgenomen, omdat het naar de huidige stand van de rechtspraak onzeker is of het bestuurlijk rechtsoordeel als een appellabel besluit moet worden gekwalifi ceerd. En voor deze brief, niet zijnde een beschikking, geldt dus ook geen publicatieverplichting. De enige wettelijke verplichting voor deze brief is het toezenden aan degene die om informatie heeft verzocht. De brief is overigens in kopie ook aan alle betrokkenen gestuurd. Uw tweede vraag: waarom gaat u in uw besluit niet in op de aangetoonde onwaarschijnlijkheid? In de aanloop naar uw vraag stelt u dat het colle ge in strijd met de uitspraak van de rechter handelt. De uitspraak van de rechter bindt partijen. De ge meente was echter geen partij. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eisers jegens de ge meente Breda over de kap van de 'houtopstand' afgewezen, simpelweg, omdat er geen kapvergunning van de gemeente was vereist. En met het begrip 'aangetoonde onwaarschijnlijkheid' heb ik toch wel een beetje moeite. Het is immers innerlijk tegenstrijdig aan elkaar. Immers, iets is aangetoond of waarschijnlijk en niet een beetje van beide. En als het gaat om agrarische activiteiten in relatie tot de bevoegdheden van de gemeente dan kunnen we als gemeente alleen maar afgaan op feitelijke activiteiten, respectievelijk het feitelijke gebruik. En die feitelijke activiteiten betreffen hier het rooien van de 'houtopstand'. In het kader van normaal onderhoud en beheer is dat geen activiteit of gebruik dat strijdig is met de betreffende be stemmingsplanbepalingen. Uw derde vraag: waarom heeft u in uw besluit niet meegewogen dat het hier gaat om een stuk van de Ecologische Hoofdstructuur/de Groene Hoofdstructuur? En u refereert dan ook aan het van 1983 daterende en dus 21 jaar oude bestemmingsplan. Ik vat die twee vragen even samen om ze als volgt te beantwoorden. U veronderstelt ook weer een strijdigheid die er niet is. Ook in het be stemmingsplan is sprake van een agrarisch gebied met landschappelijke waarde. Agrarische productie doeleinden zijn niet strijdig met het bestemmingsplan. Het rooien van een 'houtopstand' is niet onderwor pen aan onze bodemverordening en de eigenaar heeft een ontheffing op grond van de Boswet. Overigens is daar de rijksoverheid bevoegd en niet de gemeente. Kortom, het is niet in strijd met de regels. Het nogal oude bestemmingsplan waaraan u refereert, heeft desondanks nog steeds rechtskracht. Iedere particulie re grondeigenaar kan daar dus rechten aan ontlenen. Uw vierde vraag: waarom heeft het college tegen de gebruikelijke procedure in dit advies, althans deze voorwaarde, niet overgenomen? Nogmaals, de ge meente is juridisch geen partij. Derhalve is een advies casu quo het overnemen van een advies niet aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2004 | | pagina 7