9 NOVEMBER 2004
503
we dat koffieshopbeleid zeer stringent volgen. Maar dat alleen is niet voldoende, veel nadrukkelijker is ook
van belang de handhaving, en de overlast die daarmee gepaard gaat, inhoud en vorm te geven. Ik zou u
willen vragen om ons te volgen in de wijze waarop we dat doen. Het is het college in ieder geval ernst om
daarin verder te gaan. Daarbij is niet alleen de overlast van koffieshops voldoende, maar ook andere vor
men van handel die zich nadrukkelijk manifesteren. We kunnen onze ogen er niet voor sluiten dat door het
formuleren van een stringenter beleid in steden als Rotterdam het ontwikkelen van beleid, of in ieder geval
de overgang naar lagere delen in het zuiden, zeer wel denkbaar is. Dat betekent ook nadrukkelijk het ver
binden met de andere initiatieven in het hele gebied van West-Brabant. Er is gevraagd om op korte termijn
met een voorstel te komen om in de APV een verbod op geprepareerde tassen op te nemen. Ik kan u
zeggen dat u in de commissie AZ een dergelijk voorstel tegemoet kunt zien. De Partij van de Arbeid be
pleit een intensievere samenwerking met West-Brabant, wat meer zou moeten zijn dan Brabantstad. Ik
kan u zeggen dat het college ook mij heeft gevraagd daaraan de nodige vorm en inhoud te geven. Ik ben
met een aantal collega's doende hierover voorstellen te ontwikkelen. Wij streven ernaar die in december
of januari verder gestalte te geven in een conferentie met de colleges van de diverse West-Brabantse
gemeenten. Daarbij is vooral het doel hoe we gemeenschappelijk sterker kunnen staan in de belangrijke
nota's die het Rijk over ons heeft doen verschijnen en waarin Breda een belangwekkende positie inneemt.
Maar dat kunnen wij alleen maar versterken als we dat delen met de andere gemeenten die deel uitmaken
van onze regio. Ik denk dat dat in ieders belang zal zijn. Dat wordt dus vervolgd. Ik nodig u uit om op
raadsniveau met de onderscheidene fracties elders in West-Brabant contact te zoeken om met hen het
politieke debat en de visieontwikkeling verder gestalte te geven. Er zijn vragen gesteld over de sluitingstij
den, met name de Partij van de Arbeid en SP hebben daarover gesproken. Ik stel mij voor dat ik bij de
geactualiseerde horecanota van 1996, die in januari/februari aan de orde komt, tezamen met de wethou
der van Economische Zaken, de heer Adank, met u nader daarover mag spreken. Daarbij zal het vertrek
punt moeten zijn: de beheersing van de overlast, voorts het genoeglijk kunnen uitgaan in onze stad, en
ten slotte moet er ook sprake zijn van een beheersbaarheid van datgene wat het hele centrum kan heb
ben. Er zijn natuurlijk ervaringen in den lande die uitwijzen dat je met variabele sluitingstijden een goed
doel kunt dienen. Tegelijkertijd moet er draagvlak zijn bij de verschillende partners, maar het zou ook
denkbaar kunnen zijn - mag ik het zeggen? - dat je daarop een diversiteit in het beleid ontwikkelt. Waar
het mij vooral om te doen is, is dat je goed moet nadenken of het wijs en verstandig is om op één tijdstip
duizenden en duizenden en duizenden mensen de straat op te laten gaan, want dat leidt onnodig tot ver
dere zorgpunten. Aan de andere kant is de leefbaarheid ook een belangrijk toetspunt. Ik wil in openheid
met u daarover spreken tezamen met de andere leden van het college. Er is gevraagd naar de evaluatie
van de openingstijden van het Stadsarchief. Ik kan u zeggen dat die onderdeel zal uitmaken van het be
leidsplan Stadsarchief 2005-2006. Daar wordt aan gewerkt en ik streef ernaar die in het voorjaar met u te
bespreken. Dan is er nog gesproken over de dienstverlening. Met name de WD spreekt haar zorg daar
over uit. Ik denk dat dat nu juist een onderdeel is datje nog eens in de aandacht zou kunnen laten terug
keren, bijvoorbeeld in het Burgerjaarverslag. Ik wil daaraan zeker in alle openheid aandacht besteden,
zodat we zien: hoe wordt dat beleefd en wat zijn de ervaringen? Maar daarnaast is ook bekend dat het
college aan het denken is over de wijze waarop wij de organisatie zó inhoud kunnen geven dat deze beter
aansluit op de wensen van onze samenleving. De actieve informatieplicht. Ik denk dat het goed is om nog
eens goed met elkaar daarnaar te kijken in de context van de veranderende wetgeving, ook in de context
van het duale bestel. Ik geef nu graag het woord aan wethouder Adank.
Wethouder ADANK
Dank u wel, mijnheer de voorzitter. In de richting van de WD-fractie als het gaat over de evenementenhal
het volgende. Ik heb onlangs in de commissie in uw richting toegezegd dat wij u door de late aanlevering
van de bijdrage van de partners - wij zijn daarvan afhankelijk, zeker als het gaat om de samenwerking
met het marktconsortium; het had er in september moeten zijn, maar het werd oktober - voor het einde
van het jaar, in ieder geval op het niveau van het college, op het niveau van de raadscommissie, de stand
van zaken tot dat moment zullen voorleggen, ook als het gaat om de rekenexercitie. En dan is het aan de
raad om uiteindelijk te zeggen welke richting wij in 2005 zullen gaan. Ik heb daar overigens hoop op.
Voorzitter, als het gaat om de objectieve gegevens van het weerstandsvermogen het volgende. In de on
langs gehouden raadscommissie is hierop door de directeur van het Grondbedrijf een toelichting gegeven.
Echt puur objectieve criteria zijn er niet. De nu voorliggende berekening van het weerstandsvermogen
benadert het objectieve casu quo het reële. Immers, u weet dat alle risico's van alle projecten - dus dat
zijn de grondexploitaties - in beeld zijn gebracht welke aangemerkt zijn als reëel. Ik herinner u even aan
onze discussie - in april, meen ik - toen wij de nota Risicomanagement met u bespraken. Toen hebben
we aan de ene kant alle grondexploitaties op een rijtje gezet, en aan de andere kant de tien of vijf risico
factoren - aandachtspunten genoemd - en de confrontatie in de matrix tussen die twee heeft geleid tot
wat wij, zeker in de benchmarking, het meest reëel zien als weerstandsvermogen in relatie tot het totaal