10 MAART 2005 87 anders is, mijnheer de voorzitter, als het gaat om het maken van reclame. Deze nieuwe Buitenruimteverordening is tot stand gekomen na een uitvoerige evaluatie, ik herhaal dat: een uitvoerige evaluatie, en een goede communicatie. Ook de ondernemers zelf hebben ingezien wat het betekent om een historische binnenstad te hebben, en die hebben wij, waar je in ieder geval de horizonvervuiling toch enige beperking oplegt. Met andere woorden, ook in het verleden toen er veel mogelijk was, is men in actie gekomen en heeft men gezegd: we willen een andere binnenstad. Een aantal jaren geleden, ik denk net voor mijn tijd, heeft de gemeente Breda, ik dacht, 30 miljoen gulden geïnvesteerd in de historische binnenstad. Tegelijkertijd is er toen ook gezegd: we moeten die binnenstad wel opschonen. En als ik nu kijk naar het artikel in BN/DeStem, ik dacht dat het van vandaag was, waarin ik lees dat de centrummanagers lovende woorden spreken over de gemeente Breda met name daar waar het gaat over de fysieke uitstraling van de binnenstad en daardoor de binnenstad van Breda toch ook aantrekkelijk kan zijn, extra aantrekkelijk voor ondernemers, dan is dat, voorzitter, toch ook een punt waarvan je zegt: het amendement dat nu voorligt, Maar goed, ik begrijp dat u erover gaat en niet het college, dat begrijp ik volledig. U bent degene die zegt: we gaan dat zo invoeren. Maar namens het college zou ik u toch willen adviseren om dat niet te doen. Als ik kijk naar de inspraak tot nu toe, dan moet ik zeggen dat dit amendement suggereert een oplossing te bieden voor een niet bestaand probleem. Zo'n amendement ben ik nog niet eerder tegengekomen. Meestal is een amendement gebaseerd op stevige actie vanuit de bevolking, gelardeerd met spandoeken en noem maar op, daar waar het gaat om hel en verdoemenis: dit moet u niet doen. En dan komt de raad ook terecht in actie. Maar nu, dames en heren, hebben we een voorstel waartegen nauwelijks enig maatschappelijk verzet te bespeuren was, een lege tribune tijdens de commissievergadering. Dus, voorzitter, ik herhaal de zin, omdat ik die ook zelf bedacht heb, ik vind het een mooie zin: dit amendement suggereert een oplossing te bieden voor een niet bestaand probleem. Ik heb u verteld dat ik namens het college toe wil naar minder regelgeving, maar ook vooral naar minder ambtelijke inzet. Ik wil minder mensen de straat op met de duimstok die het voor ons weer gaan nameten. En welk fenomeen doet zich straks voor? Wij krijgen te maken met wandelende reclameborden. Het ene reclamebord 60 centimeter uit de gevel, het andere 70, dat reclamebord 80, dat een meter. En wat rest dan het college op basis van uw uitspraak: mensen we moeten handhaven, want dat is zo, wij moeten handhaven, dat ik de mensen weer de straat kan opsturen met alle extra kosten en gevolgen van dien. Dus voorzitter, de meetlat moet weer tevoorschijn komen. Ik denk dat ik namens het college toch wel enkele argumenten gegeven heb waarom u dat niet zou moeten doen. Ik zou het niet verstandig vinden. Maar nogmaals, het is aan u. Dus dat betekent heel kort en bondig, ik heb het eigenlijk al gezegd, dat ik het amendement zou moeten ontraden. Ik wil het nogmaals kort samenvatten. Waarom? Het is een aantasting van het historisch stadshart, het is een uitbreiding van het aantal regels terwijl wij dat juist naar beneden willen hebben, het betekent meer handhaving en daarmee gepaard gaand hogere kosten. Dus vult u het zelf maar in. Met betrekking tot de opmerking van de heer Kwisthout het volgende. Mijnheer Kwisthout, u heeft de vorige keer in de commissie iets anders gezegd. Toen heeft u gezegd, neen, dat was u niet, dat was uw collega, en die zei: waarom de terrassen ook geen 60 centimeter uit de gevel? Ik moet zeggen, ik was toen niet alert genoeg. Ik heb er thuis nog eens over nagedacht. Dat impliceert dat men aan de gevel een kinderstoeltje neer kan zetten waarnaar de ouders vanaf de overkant kunnen zwaaien. Ik kan me toch niet voorstellen dat dat de bedoeling is. Met andere woorden, datgene wat u voorstelt, te weten: gelijke behandeling qua distantie uit de voorgevel, is niet realiseerbaar, dat is onrealistisch. Een gelijke behandeling van de winkeliers en de horeca is niet mogelijk, dat doen we ook niet met de sluitingstijd. De heer KWISTHOUT Voorzitter, bij interruptie. Ik heb het hier over de anderhalve meter en niet over de 60 centimeter. Het moge duidelijk zijn dat het plaatsen van een terras op 60 centimeter misschien in Madurodam zin heeft, maar hier niet. Het gaat ons hier met name om de veiligheid van bijvoorbeeld visueel gehandicapten, want nu krijg je op de ene plaats een uitstalling van anderhalve meter uit de gevel, een stukje verderop 60 centimeter en dan weer anderhalve meter. Ons verzoek is om bij de evaluatie specifiek naar dat aspect eens te kijken, wat voor gevolgen dat heeft en wat voor gevolgen het zou hebben als overal een terras maar 1.50 meter mag zijn en dat voor de rest ook 1.50 meter wordt aangehouden. Dat is wat we vragen. Wethouder OOMEN Voorzitter, ik wil geen dingen toezeggen waarvan ik weet dat we die op praktische gronden niet kunnen nakomen. Ik denk dat het niet zo kan zijn dat we alle uitstallingen in de stad, horeca en niet- horeca zijnde, 1.50 meter uit de gevel kunnen toestaan. Dames en heren, ik heb het volgende nog

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2005 | | pagina 18