294
De heer Gansevoort en de heer Vos. De heer Gansevoort.
Mag ik even mijn verhaal schetsen, daarna graag.
DE VOORZITTER:
Gaat u verder.
Ik^probeer heTcfok'helder te krijgen. Dit is een taakstelling die het college heeft genomen naar
aanleiding van die 14,1 miljoen die we nu afgesproken hebben en het is van belang dat wij in 20
daar ook invulling aan geven. Ik zou het eigenlijk niet op mijn geweten willen hebben dat wij dat
vertragen hier in de raadszaal. Dat vind ik een lastig punt, want ik hoor dat toch als een mogelijk
financiële consequentie. Wij vinden wel dat het college en de ambtenaren ook in deze tijd gewoon
voortvarend door moeten kunnen en aan de slag moeten kunnen met die forse
versoberingsoperatie, waarbij wij ons als raad en als fractie echt het recht voorbehouden om ij de
begrotingsbehandeling die inhoud met elkaar te bepalen. Want dan zal duidelijk zijn waar echt
gekozen wordt en wat echt blijft liggen. Dus wij zouden het nu eigenlijk niet willen vertragen, het
college ook de opdracht mee willen geven om het op deze manier uit te zetten en wij behouden als
raad naar mijn idee de macht, onze invloed, om bij die definitieve invulling wijzigingen aan te
brengen.
MEVROUW VAN MAANEN:
Mag ik nog even...
DE VOORZITTER:
De heer Akinci.
vLrcltteMk snap het dilemma van de wethouder. Ik snap het dilemma van de hele raad. Dat is
namelijk het dilemma wat er bij ons ook is. Aan de ene kant neem je een begrotingswijziging, en
dat klopt, dat is volgens de systematiek raad en budgetrecht en we hebben die lijn ingezet en aan
de andere kant weten we niet wat de beleidsmatige consequenties zijn. En doorgaans zijn dat toch
dingen die in een pakket behandeld zijn. Sterker nog, eerst spreek je beleid af en vervolgens de
bijbehorende financiële consequenties. Maar ik snap anderzijds het probleem datje zegt, w
moeten wel iets inzetten, want nu hebben we nog een half jaar waarin je dat terugverdieneffect
hebt, bijvoorbeeld als het gaat om beëindiging van aanstellen van externe mensen. Als je dat in
november doet, heb je nog maar twee maanden en dat is minder winst. Volgens mij is het zo da
dit college de mogelijkheid heeft om binnen de budgetten minder uit te geven dan wat er voor
begroot is. Als je meer gaat uitgeven zou je op de een of andere manier terug naar de raad
moeten Soms doen we dat achteraf, soms in het volgende jaar bij de jaarrekening. Ik kan me
voorstellen dat we bijvoorbeeld zeggen - en ik stel het ook als vraag aan de wethouder- - werk in
deze lijn door, op alle terreinen waar dat geen forse consequenties heeft voor beleid wat wij al
eerder ingezet hebben en waar het een beleidswijziging zou betreffen, of het niet uitvoeren van
zaken waar we echt in deze raad van hebben gezegd: dat moet je doen. Voor zover het met om
dat soort terreinen gaat, ga vooral door op de lijn die er is, maar laat de U'teindehjke fiattering van
de raad dan zo snel mogelijk gebeuren. En dat hoeft wat mij betreft niet bij de begroting dat kan
bij de eerste raad. We hebben voor de begroting ook nog andere raden. Tenzij u zegt dat u
daarmee echt in een groot dilemma komt te zitten, want dan versta ik uw probleem. Maar volgens
mij moet dat kunnen. Mijn vraag is aan de wethouder, of ik dat inderdaad goed schets.
DE VOORZITTER:
Anderen nog?
DE HEER GANSEVOORT:
Even de zaak snel op een rij zettend, denk ik dat de woorden van de heer Akinci, ons nog het
meest aanspreken. Aan de ene kant de pragmatiek erin houden om door te kunnen gaan. Die
kaders heeft het college om binnen deze mogelijkheden te opereren. En dan zo snel mogelijk na
het zomerreces een verduidelijkende sessie van waar hebben we het nu over. Dan snijdt het hout
volgens mij aan twee kanten.
DE VOORZITTER:
De heer Vos en mevrouw Vossenaar.
DE HEER VOS: