en dergelijke. En dat is waar wij zo'n moeite mee hebben. Dat is die armoedeval als mensen werk vinden, dan hebben ze gewoon minder inkomen. En dan zegt u: nou ja, hoe kan dat dan, we hebben voedselbanken, mensen die van 40,-- per week moeten rond komen. Ik denk, en dat is ook al uitgebreid onderzocht, dat dit over het algemeen niet ligt aan de inkomsten, maar dat ligt vooral aan de uitgaven die mensen doen. En dan blijkt het toch als mensen in de schulden raken dan moeten schuldeisers afbetaald worden en dan zitten ze in de schuldhulpverlening en dan moeten ze van 40,— in de week aan boodschappen rond komen. En daar wil ik even aan toevoegen, dat, mocht je daar geld extra geven, ja dan gaat dat niet naar die mensen maar rechtstreeks naar die schuldeisers. DE HEER SZABLEWSKI: Mijnheer de voorzitter, ik wil mevrouw Van Maanen even uit de droom helpen. Het is niet zo dat mensen die in een uitkeringssituatie zitten, zeker in de bijstand, dit soort rekensommetjes maken, per definitie. Er zijn heel veel mensen, en dat is meer dan 50%, - het CPB heeft dat uitgerekend -, die vanwege het feit dat zij werken willen, dat zij sociale contacten willen, dat ze willen deelnemen aan deze samenleving, wel een baan willen hebben, maar wel een baan met goed loon en een baan waarin ze zinvol werk doen. U maakt een karikatuur van die mensen alsof ze allemaal uit zijn op die aanvullingen. Dat is pertinent onjuist. Een heleboel van die mensen willen graag, morgen. Alleen de feiten zijn zo dat die banen nou eenmaal niet voor het oprapen liggen. En dan moet u dit soort onzinverhalen niet verkopen. MEVROUW VAN MAANEN: Voorzitter, dat bestrijd ik helemaal niet. Ik weet niet waar de heer Szablewski het vandaan haalt. Het enige wat ik hier zeg is dat als je kijkt.... DE HEER SZABLEWSKI: U maakt er in ieder geval wel een karikatuur van. MEVROUW VAN MAANEN: Het enige wat ik hier zeg is: ik laat zien wat mensen die in de bijstand zitten, als alleenstaande of als moeder, of als alleenstaande ouder, krijgen. En dat is een fatsoenlijk armoedebeleid. En ik zeg daarbij dat je daarvan in principe moet rond kunnen komen maar dat het lastig wordt als je een uitgavenpatroon hebt wat niet past bij je inkomsten. Voorzitter, dit was mijn betoog. DE VOORZITTER: Dank u zeer. Het woord is aan de wethouder. MEVROUW KOGER: Mijnheer de voorzitter, mag ik nog even? DE VOORZITTER: Ja. Gaat uw gang. MEVROUW KOGER: Ik heb mijn knopen geteld en ik heb nog een motie niet ingediend en mij wordt verteld dat ik dat in deze ronde nog moet doen omdat het anders niet meer mag. DE VOORZITTER: Nee. MEVROUW KOGER: Mag ik nu nog een motie indienen? DE VOORZITTER: Het is nog de tweede termijn. U mag hem nu nog net indienen. MEVROUW KOGER: Godzijdank. DE VOORZITTER: Een seconde voor twaalf.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2010 | | pagina 35