23
mens iets op tegen hebben. Oog hebben voor de totale jeugd is dan ook de wens van iedereen. De
jeugd is ons belangrijkste bezit.
Wat missen we in dit stuk? Waarom richten we pijlen op het merendeel van de jeugd dat zich in
een prima situatie bevindt? We missen in dit stuk de aandacht die nodig is voor die jeugd die het
moeilijk heeft. Het stuk is pas compleet als dat deel van de jeugd ook volop aandacht krijgt. Ik stel
dus niet dat er niets gebeurt met die jongeren die tussen wal en schip dreigen te vallen, maar in dit
stuk zou er meer aandacht moeten zijn voor bijvoorbeeld onze drop outs en alle andere zaken waar
het mis kan gaan. Dat missen we in dit positieve stuk. Eigenlijk hebben mevrouw Van der Sanden
en mevrouw Heerkens dezelfde woorden gesproken. Ook zijn er bij ons vraagtekens bij de
uitvoerbaarheid van de productierol van de jeugd zelf. De focus wordt gericht op de sociale kracht
van de gezinnen, terwijl we steeds meer te maken krijgen met ouders die beide werken, een op de
drie gezinnen valt uit elkaar door scheiding, het gevolg is dat men slechts weinig tijd over heeft
voor het gezin en nog minder voor de omgeving.
Conclusie: een positief stuk, goed leesbaar, maar er ontbreekt wel het een en ander aan. Dank u
wel.
DE VOORZITTER:
Nog andere leden van uw raad? De heer Ügerler, CDA.
DE HEER ÜCERLER:
Voorzitter, ook het CDA kiest de positieve insteek en dat hebben we ook in de commissie gezegd.
Wij zijn blij dat onderwijs en jeugd in een visiestuk zijn samengevat. Ik ben het grotendeels ook
eens met de inbreng van D66. Waar we ons zorgen over maken, is die 10% van de jeugd. Het CDA
pleit ervoor, en dat heb ik ook in de commissie gezegd, om de jeugd zo vroeg mogelijk zorg te
bieden, voorzitter. We hebben ook van de wethouder begrepen dat ook het uitvoeringsplan aan de
commissie wordt voorgelegd. Daar zijn we ook blij om want daar gaat het uiteindelijk om, dat we
ook als commissie de uitvoeringsplannen kunnen volgen en waar nodig bij kunnen stellen. Dat
wachten we dus af, voorzitter. We hebben in de commissie ook een vraag gesteld over het
mentorenproject van de WMO voorzitter. Ik heb van de betrokkenen begrepen dat er volgende
week een gesprek komt tussen de gemeente en de betrokkenen om uit deze impasse te komen.
Wij hopen dat het project door kan gaan en wachten de resultaten van de bespreking af.
DE VOORZITTER:
Tot slot mijnheer De Jong.
DE HEER DE JONG:
Dank u, voorzitter. Ook wij onderschrijven de doelstellingen zoals die omschreven zijn in
Jong@Breda. Maar ik ben het wel met mevrouw Van der Sanden eens dat we eigenlijk over een
jaar een monitor zouden moeten hebben om te kijken of jeugd met wie het niet zo goed gaat
binnen boord blijft of echt buiten de boot valt. Daar zou ik in ieder geval voor willen pleiten.
DE VOORZITTER:
Ik dank u zeer. Nog andere leden van uw raad?
Het woord is aan de wethouder. Wethouder Boelema.
WETHOUDER BOELEMA:
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank voor alle positieve bewoordingen. Die neem ik ook vooral
alle professionals in het veld ter harte die ook met ons mee gedacht hebben en met ons mee
geschreven hebben aan dit stuk wat nu voor ligt en van waaruit wij met elkaar denken. Er zijn nog
een aantal vragen gesteld en een aantal opmerkingen gemaakt. Daar wil ik graag nog even nader
op in gaan. Ik heb vandaag 2,5 uur met het scholenveld om de tafel gezeten en een van de dingen
die wij besproken hebben, is de bezuiniging op het passend onderwijs en hoe daar mee om te gaan
en wij samen kunnen optrekken, mochten die bezuinigingen een feit worden. En ik ben een realist
en ik denk dat dit zo wordt. Hoe kunnen wij dan zorgen dat die zo ingepast worden dat zo weinig
mogelijk kinderen daar last van hebben. Dat heeft er bijvoorbeeld ook mee te maken dat wij vanuit
de rol zeg vanuit passend onderwijs zitten in een regio waarin we samen werken, wij naar het
ministerie optrekken als gemeente via de provincie en dat de scholen dat via hun eigen VO en PO
raad doen om zo te zorgen dat we samen een lobby doen om als die bezuinigingen hier komen, te
zorgen dat ze op zo'n manier landen dat wij daar zo min mogelijk de consequenties met elkaar
voor hoeven te dragen omdat alles wat wij inmiddels hebben opgetuigd aan passende onderwijs-
en samenwerkingsverbanden, dat die zo veel mogelijk in tact gelaten worden, zodat we eigenlijk
niet met elkaar de energie moeten steken in het naar binnen keren en kijken hoe we het gaan
doen en het doemdenken, maar zoveel mogelijk onze focus blijven leggen bij de kinderen zelf.