603 DE VOORZITTER: De beraadslagingen worden hervat. Het woord is aan wethouder Meeuwis. WETHOUDER MEEUWIS: Voorzitter, even ten aanzien van de motie en de aanvullende vragen in de 2e termijn die door de heer Spapens zijn gesteld. Het is deels ook in de commissiebehandeling aan de orde geweest. Ik denk dat de motie op zich een niet van een lastige uitvoerbare opdracht aan het college is. Kijk, wij hebben de uitvoering van de WMO en daarmee trachten wij een aantal resultaten te bereiken, resultaten die er op gericht zijn dat mensen hun maatschappelijke positie met zo groot mogelijke vorm van zelfstandigheid kunnen blijven innemen. Dat is een huishouding voeren, het verplaatsen in en om de woning, het verplaatsen per vervoermiddel en voorzieningen om medemensen te ontmoeten. En daar hebben we ook sport, zoals u weet uit de vorige bespreking hierover, onder geschaard. En ik heb toen ook gezegd: mantelzorg en dat soort zaken dat is niet iets wat je kunt oplegen. Je kunt niet zeggen: dit is uw vriend en die gaat dus de mantelzorg regelen. Als dat er niet is, dan is het er niet en is er dus geen voorliggende voorziening. Dus om dat nu zo te gaan meten, wat uw 2e opdracht in de motie is, ja wanneer heeft men genoeg geleund op het eigen netwerk, wat we willen doen met die huisbezoeken, is dat bespreekbaar maken. We doen conform om die resultaten te bereiken, willen we dat bespreekbaar maken. Als het er niet is, en dat heb ik u in de commissiebehandeling ook gezegd, dan is het er niet en dan gaat er niet een brief van de gemeente naar de vriend van de betreffende cliënt, van u bent vrijwillig aangewezen om mantelzorg te verlenen. Zo werkt het dus niet. We maken het bespreekbaar. Als het er niet is, als het niet te realiseren is in die sociale omgeving, dan is het er niet en dan wordt dus die voorliggende voorziening als niet bestaand beoordeeld en wordt er dus een voorziening geregeld via de WMO, verplichting van de gemeente. Dus als u dan zegt, dat wil ik inzichtelijk hebben in een meting, dat is natuurlijk ongelooflijk lastig want het is er of wel of niet. En feitelijk, we willen het graag bespreekbaar maken om te zien welke mogelijkheden er zijn. En als die er niet zijn, en dat bepaalt uiteindelijk ook de cliënt natuurlijk zelf, en zijn omgeving, dan is het er niet. Dus ik zou willen voorstellen..., DE HEER SPAPENS: Voorzitter, mag ik interrumperen? WETHOUDER MEEUWIS: Van mij wel. DE VOORZITTER: De heer Spapens. DE HEER SPAPENS: Eigenlijk hoor ik u op een bepaalde manier zeggen: mijnheer Spapens u heeft hartstikke gelijk maar het is heel erg moeilijk want in ons stuk staat, en daar hebben we echt breed in de commissie over gediscussieerd, een heel stuk over waar het niet uit te leggen is wanneer men wel of niet aanspraak maakt op zijn netwerk. Als ik uw antwoord goed beluister, zegt u: als dat er is, dat appel doen wij bij mensen om in hun netwerk te gaan leunen, dan vinden wij dat fantastisch. Maar als dat er niet is, dan leggen wij hen'ook niets in de weg om die aanvraag te doen en zal die aanvraag ook als het goed is gewoon gehonoreerd worden. WETHOUDER MEEUWIS: Dat zeg ik. DE HEER SPAPENS: Zeg ik dat goed? WETHOUDER MEEUWIS: Zo begrijpt u mij goed. Maar wij willen, en dat is het verschil tussen, en dat is die kanteling waar we dus veel over gesproken hebben. We zoeken vanuit het beschikbaar stellen van voorzieningen via dat gesprek naar wat er nu echt nodig is om die resultaten te bereiken. Door dat gesprek komen dus dingen op tafel die anders, als door middel van een aanvraag een voorziening wordt toegekend, misschien niet op tafel zouden komen. En dat draagt bij tot wat we dan die kanteling noemen. Maar als er geen voorliggende voorziening bëschikbaar is, dan komt er dus een voorziening in het kader van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 2011 | | pagina 45