650
Voorzitter Voorzitter...,
DE HEER VAN LUNTEREN:
En aan het einde van het jaar hebben we weer net zoveel risico, en zo weinig reserve in de
reservepot als
DE VOORZITTER:
Mijnheer De Beer.
DE HEER DE BEER:
Voorzitter...,
DE VOORZITTER:
Mijnheer De Beer.
DE HEER DE BEER:
Dit is de redenering die ik bij de heer Van Lunteren continu zie. Eerst bestempelt hij iets als..., hij
geeft het een bepaalde naam. En dan zegt hij daarna dat dat niet waar is. Maar dat is wel gewoon
een en dezelfde persoon die dat doet. U heeft gezegd dat de Begroting uitstraalt dat die helemaal
perfect is, dat we er helemaal zijn, dat Breda klotst van het geld. Dat staat nergens. U zegt dat. En
een dag later staat u op en dan zegt u: ja, dat is niet waar. Het is een retorische truc waar u mee
bezig bent...,
DE HEER VAN LUNTEREN:
Voorzitter
DE HEER DE BEER:
En u moet, denk ik, de Provincie serieus nemen en de brief van de Provincie op de merites
behandelen en bekijken. En dan moeten we met die laatste alinea van die brief aan de slag. En die
complimenten, daar kunnen we inderdaad heel tevreden mee zijn.
DE VOORZITTER:
Mijnheer Van Lunteren, gaat u verder.
En ik denk dat dit nu zo voldoende gewisseld is. U krijgt een reactie van het college. En ik denk en
ik geef u mee, als u gezamenlijk dit ondersteunt en tegelijkertijd zo'n diversiteit in denken heeft,
dat het goed is dat u de schorsing benut om elkaar dan nog eens goed in de ogen te kijken omdat
een motie ook een daadwerkelijke betekenis moet hebben en ook daadwerkelijk draagvlak.
Het woord is aan mijnheer Van Lunteren.
DE HEER VAN LUNTEREN:
Voorzitter, ik denk dat iedereen recht heeft op een antwoord op deze aantijging.
Ik bedoel, ik...,
DE VOORZITTER:
U bent aan het woord.
DE HEER VAN LUNTEREN:
Ik ben niet opgestaan met: hoera de fundamenten zijn versterkt. Ik zou wel gek zijn als ik
daarmee zou opstaan in de ochtend. Dat heb ik niet zelf bedacht. Dat zijn de woorden van de
wethouder: we hebben de fundamenten versterkt met deze begroting. Nou, als je hem goed leest,
en u zei het zelf, mijnheer Ernst zei het, fragiel, dat zijn uw woorden, en niet de mijne. Ik zou het
anders duiden en dat heb ik al een paar keer gedaan. U hebt zelf gezegd: fragiel. Het deugt
allemaal eigenlijk maar net en hoe de dekking...,
DE HEER DE BEER:
Voorzitter, dit laat ik me niet, deze woorden laat ik me niet in de mond leggen.
Ik heb gezegd dat het weerstandsvermogen nog maar net toereikend is om de risico's zeg maar af
te dekken. Daar heb ik dat woord gebruikt. Dat heb ik niet als kwalificatie gebruikt voor de hele
Begroting. Ik zeg alleen namens mijn fractie dat we er nog maar net zijn. En u doet net alsof het
geld hier tegen het plafond omhoog klotst.
DE HEER SPAPENS:
Voorzitter, mag ik interrumperen op de heer De Beer?