653
Ik
onder MOTI, en de brug van mijnheer Meeuwis, en andere prestigedingen, dan kunnen we daar
nog een debat over hebben. Maar als we nu met z'n allen zeggen van ja
DE HEER ERNST:
Voorzitter
DE HEER VAN LUNTEREN:
doe maar die 10 miljoen, ja dan is het een andere motie, dan is
DE VOORZITTER:
Goed.
Mijnheer Ernst tot slot.
En dan rond ik dit af.
DE HEER ERNST:
Even een laatste opmerking. Want het gaat namelijk over onze verantwoordelijkheid. De Begroting
is onze verantwoordelijkheid. Als het vaststellen van deze Begroting leidt tot bijvoorbeeld een
aanwijzing van de Provincie dan is dat natuurlijk ons probleem en niet het probleem van het
college.
DE HEER VAN LUNTEREN:
Voorzitter, mag ik de heer Ernst dan vragen of hij gelooft in zijn eigen motie? Gelooft u in de
kracht van uw eigen motie waar uw ondertekening als eerste van de hele raad onder staat of
gelooft u daar niet in? Want dan, als u zegt dat u daar niet in gelooft, dan moeten we de motie
omschrijven zoals mijnheer De Beer dat doet en dan krijgt hij misschien nog wel mijn steun ook
want dan zijn we van het gezeur af met die Provincie omdat we niet onder verscherpt toezicht
willen staan.
DE VOORZITTER:
Tot slot mijnheer Ernst.
DE HEER VAN LUNTEREN:
Maar ik geloof niet dat u achter uw eigen motie staat.
DE VOORZITTER:
Mijnheer Ernst.
DE HEER ERNST:
Ik sta daar achter mits het namelijk een gangbare weg is en het niet zo kan zijn dat wij eigenlijk
door ons politieke proces onszelf in een moeilijk daglicht en in een moeilijke positie stellen.
DE VOORZITTER:
Ik denk dat dit voldoende gewisseld is.
DE HEER VAN LUNTEREN:
DE VOORZITTER:
Mijnheer Van Lunteren, ik heb het woord. En ik verzoek u allen die daarbij betrokken zijn, straks
tijdens de schorsing daar nader over te spreken. Het is voldoende met elkaar voor dit moment
gewisseld.
DE HEER VAN LUNTEREN:
Dat hoop ik maar.
DE VOORZITTER:
Mevrouw
MEVROUW VAN HEMEL:
Voorzitter, ik heb nog even een opmerking over het laatste punt...,
DE VOORZITTER:
Mijnheer Van Lunteren.
Mevrouw Van Hemel.