22
Reactie van het college.
Wethouder Akinci memoreert dat de discussie wordt gevoerd omdat we niet tevreden zijn met de
museale infrastructuur van de stad en de ambitie hebben voor een museum dat past bij Breda en
een bovenregionale uitstraling heeft en een breed draagvlak.
De wethouder geeft aan dat de heer Wagemakers dé man is. De leden van de werkgroep hebben
er heel veel zin in. Alle vertegenwoordigers willen hun expertise inbrengen. Er is veel discussie
geweest over de samenstelling van de werkgroep. Het is zijn indruk dat het niet zozeer gaat om
vertegenwoordiging van een bepaald oud belang maar om het inbrengen van perspectieven en
expertise. Er zijn ook externen nodig om anders tegen zaken aan te kunnen kijken. Daarom is de
2e en 3e schil breed van samenstelling. De heer Wagemakers leidt dit proces, is daar
eindverantwoordelijk voor en zal bij geschillen, die geschillen benoemen en daarbij vanuit zijn
expertise de wethouder advies zal geven.
Over de financiën heeft de heer Van Laarhoven in zijn rapport een aantal uitspraken gedaan:
huisvestingskosten zijn onevenwichtig hoog en de financiering die beide instellingen afzonderlijk
hebben, is samen net genoeg voor een museum dat past bij de ambitie van Breda. Daarvoor is een
bedrag nodig wat ook is genoemd. Wanneer de raad dat er niet voor over heeft, moet men er niet
aan beginnen.
De heer Aartsen (VVDj deelt mede dat dit dus een harde richtinggevende uitspraak is. Hoe hard
zijn die andere twee over de frictiekosten en de huisvesting?
Wethouder Akinci antwoordt dat de invulling van die zaken later komt. Wanneer er een museum
komt, zijn er bijvoorbeeld voor het Bredaas Museum arbeidsrechtelijke gevolgen. Daar zijn altijd
frictiekosten voor de gemeente aan verbonden.
De heer Aartsen (VVDj concludeert dat het dus gaat om 3 harde punten.
Wethouder Akinci deelt mede het hiermee niet eens te zijn. Het startdocument is een
onderlegger. Hierin wordt aangegeven wat er nodig is om een en ander tot een succes te maken.
Dit wordt aan de raad voorgelegd, echter op dit moment nog niet besluitvormend. Dat gebeurt pas
wanneer concept, bedrijfsplan en verdere uitwerking er allemaal liggen.
De heer Aartsen fVVDI blijft van mening dat het hier gaat om harde zaken waar wel degelijk een
besluit over genomen wordt. Ze worden namelijk meegenomen als basis in het voorstel.
De heer Van der Horst (BOB) vraagt of MOTI zelf het initiatief heeft getoond om mee te doen.
Wethouder Akinci antwoordt dat op basis van de commissiebehandeling in oktober en het
rapport Van Laarhoven geconstateerd is dat er wat aan de hand is. Hij benadrukt dat hij bij
iedereen een oprecht enthousiasme merkt om aan iets nieuws te gaan werken.
Vervolgens gaat de wethouder in op amendement 1. "De in het aangepaste raadsvoorstel
opgenomen uitgangspunten leidend te laten zijn" lijkt de wethouder voor zich spreken. Het is wel
goed om dit nog even te zeggen omdat het als onderlegger bij het startdocument komt en context
geeft aan de manier waarop we het proces willen doen. Dit wordt in het amendement bevestigd en
gespecificeerd onder nummer 2, namelijk dat de heer Wagemakers eindverantwoordelijk is. Dat is
een herbevestiging. Dat geldt ook voor wat onder b. staat over de instemming van MOTI.
Overigens kan dat niet in de opdracht aan de heer Wagemakers worden gezet. De wethouder
beschouwt dit dan ook als een opdracht aan hemzelf. Dat laatste geldt ook voor punt c. De schillen
zijn conform de uitvoeringsparagraaf in de herschreven omslag. Overigens is de wethouder van
mening dat technisch gesproken de heer Wagemakers de kern zou zijn, schil 2 schil 1 is en schil 3
schil 2.
Vervolgens gaat de wethouder in op amendement 2. Het voorleggen van de visie na mei 2015 aan
de commissie Maatschappij betekent automatisch advisering en de raad. De wethouder raadt deze
snelheid niet aan. Beter is om de visie voor te leggen ter bespreking.
De heer Aartsen (VVDj memoreert dat de wethouder tijdens de commissie heeft toegezegd dat de
museale visie zal worden voorgelegd aan de commissie Maatschappij en vervolgens in de raad.
Wethouder Akinci antwoordt dat het inderdaad goed is de visie voor te leggen ter bespreking in
de commissie maar niet meteen daarna naar de raad te gaan, maar hiermee een cyclus wachten.
Dan zit er voldoende ruimte tussen om eventueel verwerkingsslagen te maken. Uiteindelijk komt
het wel ter advisering in de raad. Als het de wens is om die ruimte te hebben, ontraadt de
wethouder het amendement.
De heer Aartsen fWDI vraagt of het zo is dat wanneer het amendement met die extra cyclus wordt
aangepast, de wethouder het amendement wel zal aanbevelen.
Wethouder Akinci deelt mede dat dit zo ook in de omslag staat en dus geen nieuw punt
toevoegt.
De wethouder accepteert en onderschrijft volledig de volgtijdelijkheid van zaken. Maar wanneer
voortgang geboekt moet worden, dienen intussen wel parallel de praktische consequenties te
worden voorbereid en nader ingevuld. Daarvoor geeft het amendement geen ruimte.