by die conductoire, tevens door Uwer Exc. is ontheven, van de voldoening aan eene vroegere aanschryving van den 3 December 1833 A51, om in de bedoelde defecten by voege van voorschot uit Stads-Kas te voordien, intussen is van gedachte voorloopige voorziening door Kerkvoogden tot dusverre niet gekomen.- Voor zoo veel echter betreft het bovenste gedeelte van den Toren, dat is, van den wyzer tot den top, zyn wy, als den Stad concernerende geenzins nalatig, het noodige tot onderhoud en Sieraad te doen bewerkstelligen, zynde in het vorige jaar /1833/ dat gedeelte geverwd en dit jaar de wyzers en wyzerborden geheel opnieuw Verguld en met het jaartal 1834 gemerkt geworden.- Invordering der Plaatselyke Belastingen Dewyl der opbrengst der Stedelyke Belastingen van 1833 met die van 1832voornamenlyk ten gevolge der wederinvoering met 1 Mei van eerstgemeld jaar, van eenen Ryks-Accyns op het gemaal, omtrent ƒ11,000 ten nadeele verschilde, en het verder te voorzien ware dat by eene nog grootere vermindering van het garnizoen den opbrengst ook, eene toenemende reductie zou ondergaan heeft de Raad, by deliberatie in den aanvang van 1834, om trent het voorstel van Heeren Gedeputeerde Staten, onder anderen, of ten gevolge der invoering van eene Ryks- accyns op den Turf en de Steenkolen de Stedelyke Belastingen op de Middelen al-of niet moeten behouden blyven, bevestigend besloten; nogthnas is by het als toen daarvoor tevens gearresteerde Tarief, door het in acht nemen der rangschikking in soorten en klassen, wat den Turf en in soorten wat de Steen- Kolen betreft, door het aannemen tot grondslag, dat de Stedelyke Belasting voor het eerste middel het f en voor het laatste het Vs van den landelyken Accyns zoude bedragen, van zelf te weeg gebragt, dat de mindere kwaliteiten van den turf en de steenkolen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1834 | | pagina 7