Aangaande de groote waterleidingen, diene: dat de Schouwvoering over de Rivier de Mark boven de Stad, hoewel aan het Stedelyk Be stuur gedemandeerd gebleven, dit jaar weder niet heeft kunnen plaats hebben, als zynde de inundatie, ofschoon in mindere moeite nog steeds te veel blyven voortduren, om eene zuivering te kunnen bevelen, immers om daarvan, by de van tyd tot tyd invallende zware regens eenig effect te zien, daar hierdoor al dadelyk oeverlanden veelal werden overstroomd, en dus de rivier niet overal ware te naderen, zooda nig dat aan eene waarschuwing tegen calanges ten deze toch geen gevolgrzou kunnen gegeven worden. Om den hoogen waterstand boven de Stad, is van wege de Genie, voornamelyk door de zyka- nalen, dit jaar gedurig kunnen en tot afloop van het water ook moeten gespuid worden, weshalven omtrent den mangel aan water bene den de Stad, ook minder bezwaren zyn gerezen.- Intussen is.- uit aanmerking, dat op het in September 1835 aan Z.M. ingediend adres dat namelyk omtrent de aangelegenheid van den aan- en afvoer van het water, alsmede het op peil houden van hetzelve ten behoeve dezer Stad en der Scheepvaart de noodige veror deningen mogten daargesteld worden, (gelyk daarvan in het vorig verslag is melding ge maakt) nog geene dispositie was ontvangen,- en dewyl nogthansaan den anderen Kant, deze zaak de bedachtzaamheid van het Stedelyk Bestuur moet gaande houden:- door hetzelve

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1836 | | pagina 16