te ontlasten,dat wy alzoo daarop zyn moeten terugkomen,en daarby,tevens naar aanleiding uwer Exc rescriptie van 25 Mei 1852 A N49,gedemonstreerd hebben,dat de peilschaal wel degelyk tevens is dienende voor binnen de stad en daartoe den stand boven AP;sedert welke tyd te dien aanzien minder bezwaren zyn gerezen. Dat,hoewel wy ons hadden gevleid, omtrent de uit- of gronddieping van Stads vaarten en grachten,by deze (tot vervolg) van eenen afdoenden maatregel te kunnen gewag maken,dit nog niet volkomen het geval is,en zulks uit hoofde dat het reeds dikwyls door ons aangevoerde bezwaar daartegen,namelyk de vrees voor het instorten hierdoor der muren,beschryvingen, enz,nog niet geheel is kunnen worden te boven gekomen;om waarover meer juist te kunnen oordelen,door den Stads Ar chitect, op last van den Raad,een opne ming is gedaan der muren en beschryvingen, welke by de (ditmaal voor Stads Rekening) voorgenomen uitdieping,vernieuwing,herstel of voorziening zouden vereischen;doch waarby weder de bedenking ontstond,of de eigenaren hiertoe om de aanmerkelyke kosten, wel zouden genegen zyn en of deze dus niet welligt alle,daartoe met dwang zouden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1837 | | pagina 21