Invordering der Plaatselyke Belastingen Uit nevenstaande tabel zal blyken, dat hoewel niet meer zoo progressief als by vergelyking 1831&1832 met 1833 en 1834 in de vroegere verslagen voorkomende/ nogthans de vermin dering van het rendement Steeds voortgaat, als hebbende het dienstjaar 1838 weder ruim 600 minder opgeleverd dan 1837. Dewyl deze graduele vermindering geenzins in den mangel aan genoegzaam toevoorzigt ligt opgesloten, maar uit den aard der zaak, by onstentenis van Kavallerie, waardoor de fourages weinig renderen, en verder uit het ook betrdkkelyk niet aanmerkelyk overig garnizoen, voortvloeit, moest het door het Stedelyk Bestuur, vooral ook om de voorgenomene verdere liquidatie van de achterstallige Sghulden, op de rubriek No.25 vermeld, noodzakelyk geoordeeld worden, om, immers nog aanvahkelyk, alle inkomsten te behouden welker verval aan de Keuze werd overgelaten; en het was dan ook daarom, dat,- toen by besluit van Heeren Gedepu teerde Staten van den 23 Maart 1838, Litt A Afd. financien, werd verzocht, om, ingeval mogt 8 vermeenen over het dienstjaar 183 /9, de zeven gewoone opcenten op de personele belasting te kunnen achterlaten, als dan, daartoe voor 10 April aan HuhEdGrAchtb. gemotiveerde voordragt in te zenden,- de Raad heeft begrepep. die voordragt geenzins te mogen doen; terwyl vervolgens, om dezelfde reden, verder niet is geantwoord op dergelyke aanvrage door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1838 | | pagina 11