bezwaren worden ingediend,zoals ons die bij uwer Exc missives van den 9 en 16 September 1841 A H 3 en 7 zijn medegedeeld en waarop ter onzer regtvaardiging,den 18 en 30 daaraanvolgende N867 en 893 is gereserveerdgelijk ook regtstreeks op de aanvragen der Militaire Autoriteiten,na van Stadswege,boven de verpligting vol gens de Reglementaire bepalingen,te hebben verzorgd,aan dezelve naar omstandigheden is moeten geantwoord worden,tevens ten einde het Stedelijk Bestuur niet ten laatste aan de Militaire Autoriteiten zelfs ten aanzien van de eigen Stads gebouwen,als ten eenenmale ondergeschikt beschouwd wordewaartoe ge noegzame proeven zoude kunnen worden aangevoerd,doch welke wij verder met stil zwijgen vermeenen te kunnen voorbijgaan Ofschoon wij hadden gehoopt,dat van het onderwerp des grooten torens.slechts meer als van eenen bepaaldelijk geschikte zaak zoude behoren te worden melding gemaakt,is zulks nogthans alweder geenszins het geval,niet alleen,maar is dezelve tot Regtzaak overgegaanin dien zin,datdewijl de Arrondissements Regt- bahk alhier den 13 July 1841,om die onbevoegd heid der daarbij vermelde Regters en plaatsver vangers tot het assisteren bij de raadplegingen heeft verklaard niet in staat te zijn zich als Regtbahk in zake het Stedelijk Bestuur tegen het Kollegie van Kerkvoogden en het Bestuur der Domeinen,te constitueren,praktisijn van Stadszijde is benoemd,tot het voorstel aan het Provinciaal geregtshof,ter aanwijzing eener Regtbank ter behandeling,welke nu aan de Arrondissements-rRegtbank te 'sBosch is opge dragen en die daarvan zal kennis nemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1841 | | pagina 6