Door,zoals vroeger gezegd de gehele weg van
regten slechts uit de noodzakelijk ingeslagen zijnde,
is mitsdien nog op 13 Augustus jl (N 753)bij
request aan Z.M.teruggekomen op het te kennen
geven bij het Adres van 11 Maart 1840 (N 239)
der bestaande bereidwilligheid tot het aangaan
eener billijke transactiewaartoe nader voorstel is
gedaan,ofwel,dat hangende de decisie,de kosten
tot herstel van het in questie zijndebeneden
gedeelte van den toren,door het Rijk worden
voorgeschoten,ten laste der partij die zulks
nader zal worden bevonden te incumberen.
Om intusschen de oproeping van partijen in regten
(ofschoon dan ook uit nooddwang)te doen voortgaan,
was door onze vergadering,bij deliberatie van 20
September N 7 (naar aanleiding der opdragt bij
Raadsbesluit van 2 Maart 1839 R) ,aan
Heeren Gedeputeerde Staten,autorisatie tot voorm
procedure verzochtdoch daarop bij HEdGrA
rescriptie van den 19 October jl Lett:E E/2
Financiën het verlangen te kennen gegeven,dat
tot dit verzoekdeliberatie van den Raad
werd ingezondenjmet bijvoeging door HEdGrA
dat,hoezeer aan de eene zijde genegen,die
autorisatie te verlenen,aan den anderen kant
echter de hoop bestond,dat die welligt onnodig
zou wezen,uit hoofde HEdGrA nog onlangs over
deze aangelegenheid het Departement van Binnen-
landsche Zaken hadden onderhouden,en waarschijn
lijk op het door den Raad te dezer zake aan
ZfM. gemaakte adreseerstdaags zoude worden
beslist;Dan,in weerwil van de hierdoor
opgewekte verwachting van eener afloop nog
buiten regten,is deze tot dus verre niet ver
wezenlijkt en is dan ook op de bedoelde delibe
ratie van den Raad in dato 25 October Lett D
bij besluit van den 28 January 1842 Lett M M