(waaronder de kazernen en de aangelegenheden van dien,wel niet voor het minste gedeelte zijn betrokken)heeft het Stedelijk Bestuur,bij rescriptie van den 31 October jl No 911,aan uwe Exc deszelfs bezwaren moeten mededelen om vervolgens het aanzoek van Het Departement van Oorlog,tot daarstelling van Stadswege, van acht lokalen tot proefneming.wegens den uitslag .eener eehzame opsluiting van Militairèn van het garnizoen, overtegaan, alzoo de kosten daartoe niet minder dan van f 1200 tot f 1834, naar gelang den plaats dien daarstelling, zouden hebben beloopen, terwijl omgekeerd de gelegen heid ter inregting meer doelmaatig en min kostba ar en de aan het Rijk behoorende hooge barakken of de ledige machtgebouwen aan de^poorten dezen Vesting, aanwezig is en twijfelen wij geenzins of deze opmerkingen in de verdere bij die rescriptie opgenomen consi deration, zullen dit bezwaar van de Raad, uit het regte oogpunt dóen beschouwen. Na dat gedurende vele jaren de verpligting tot herstel en onderhoud van het beneden gedeelte van den grootsn tonen, in kwestie was gebleven is deze zaak, in dit jaar, tot beslissing gekomen, eensdeels s door vonnis der Arrondis- sements - Regtbank te 's Hertogenbosch, van 20 February 1843, waarbij, in tegenstelling dat het gedeelte van den grondslag tot de uurwijzers, van Stadswege, immer is gesustineerd als incumberende Kerkvoogden of het Domein het gedeelte gerekend van af de hoogte van den nok van het kerkdak en daarboven, en dus ook de 70 voet hoogte van dat dak: tot de wijzers

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1843 | | pagina 6