dat in deze toch reeds lang aanhangige zaak,een nieuw vertraag is ontstaan. Wat het onderhoud van Bruggen,Water- leiden enz betreft wordt verder tot het ver melde ten slotte van 9 gerefereerd. 6 Invordei'ifa.q der Plaatselijke Belastingen: Bij koninklijk besluit van 10 Maart 1845 No 77 alnog de toestemming verleend zijnde tot het heffen eener Stedelijke Belasting bij den invoer van kort,grint en zemelenalsmede van havergort en Havermeel, op den voet als daartoe reeds bij deliberatie van den Raad van den 28 December 1845 Litt B,was voordragt gedaan,is die belasting welke trouwens meer is be stemd tot voorkoming van misbruik ter vermenging van het brood,dan om het rendementmet 1 Mei jl in werking gebragt. Overigens is geene verandering in het stelsel der Stedelijke Belasting aangebragt en zijn ook weder de opcenten op de grond alsmede op de Personele Belasting voor het volgend dienstjaar moeten behouden worden,waarom de aanvrage deswegens van Heeren Gedeputeerde Staten niet is beantwoord. Dat de invordering der Stedelijke Belastingen betreft,deze ontmoet geene moeyelijkheid en schijnt er ook bij het nauwkeurig toezigt weinig of geene sluikhandel te worden gedreven,waartegen ten strengste wordt gevigileerd en tot nader onderzoek waaromtrent behalve de vroeger achtervolglijk medegedeelde maatregelen van tijd tot tijd een vergelijk met de Landelijke Registers tot verifi catie plaats heefthetwelk vooral voor het geslacht van een gunstig effect is bevonden, behalve dat verder zo in het belang van 'sRijks Accijns als der Stedelijke^Belasting op dat middeltijdig eene algemeene opneming der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1845 | | pagina 6