21 Breda. HOOFDSTUK X Armwezen De toestand van het Armwezen,kan over het algemeen niet als zeea gunstig genoemd worden.Kvenwel zoude door de plaats gehad heb» bende mindere Uitgaven,voornaamlijk in bedeeling en in geld en betaalde kostgelden,uithoofde dat,zooals hierna zal worden vermeld,het getal der bedeelden en bsstedelingen in dit Jaar, aanmerkelijk minder is geweest dan in het voorgaande Jaar,in den Staat van het Armwezen eenige verbeteringen zijn kunnen aangebragt worden,zoo niet het Armbestuur zioh genoodzaakt had gezien,op Uwe autorisatie,eenige effecten te gelde te maken, tot afdoening van achterstallige schulden,waardoor de fondsen alzoo noodwendig zijn verminderd. De armoede kan wel gezegd worden,in vergelijking der twee laatst voorgaande Jaren,niet te zijn vermeerderd,doch hiervan is de oorzaak meer byzonder gelegen in de niet strenge,nooh langdurige winters van 1850 en 1851 en den over het algemeen goedkoopen prijs dar levensmiddelen,terwijl de pogingen,die van alle zijden worden gedaan,om door vrijwillige inschrijvin» gen van de meer gegoede ingezetenen,ter uitreiking van soep, door d© loffelijke bdmoeijingen der Maatschappij tot het ver» schaffen van werk aan behoeftigen;en der Commissie uit het Departement Breda der Maatschappij tot lïut van t algemeen,ter uitdeeling van levensmiddelen en brandstoffen,door het houden van onderscheidene loterijen;het geven van concerten,de armoe» de te lenigen en zooveel mogelijk te verminderen,veel hebben bijgedragen. Ofschoon er buiten de Stads»Armenschool,bij de verschillende Kerkelijke inrigtingen,meer dan voldoende gelegenheid aanwezig is,om de behoeftie Jeugd zoo Maatschappelijk als Godsdienstig onderwijs te doen erlangen,valt het niet te ontkennen,dat het lot der Armen immer zorgwekkend is,en eene verbetering van den Staat van het Armwezen allezins menschelijk is.Die Staat zoude geheel behooren te worden herzien,en eene veranderde inrigting te ondergaan.Onddr de middelen die daartoe,naar het oordeel van Burgemeester© en Wethouders zouden kannen worden in het werk gesteld,behoortbin de eerste plaats het invoeren van af» doende maatregelen tot wering der bedelarij en landlooperij, welke helaas hand over hand toenemen.Br behoorde tusschen het algemeen Armbestuur en de particuliere liefdadige Instellingen meer zamenwerking te bestaan,daardoor toch zoude eene meer regelmatige bedeeling aan de behoeftigen worden aangebragt en zulks zoude op dan zedelijken toestand der Armen zeiven ©n op de Maatschappelijke orde,een gunstigen invloed uitoefenen. Verder ware het wensohslijk,dat op het voetspoor van zoovele andere plaatsen in ons Bijk,ook binnen deze Gemeente,nevens de reeds bestaande doelmatige inrigtingen,een algemeen Werkhuis wierde daargesteld,om daardoor de behoeftigen de gelegenheid te geven,om door handenarbeid en alzoo door eigen verdiensten,in hun onderhoud te voorzien.Door het tot stand brengen eenar dergelijke inrigting,zoude worden voorgekomen, dat zoo min mogelijk de toevlugt tot de armenfondsen wierde genomen. Verder dient nog te worden aangemerktdat mede op het Armwezen nadeelig werkt,de bestaande wettelijke bepalingen opzigtens het garnizoen houden vermits de meeste Militairen,alhier in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1851 | | pagina 21