103
wat verloopendat de banken in al de klassen ledig stonden;
terwijl anders een, twee of drie leerlingen, doorgaans eerstbegin
nende een of meer der leeraars althans eenige bezigheid verschaf
ten. Het is dan ook geenszins bevreemdend, dat bij het verval
eener school, waarvan het geringe nut tegen de kosten niet op
weegt, door het gemeentebestuur gestadig en ernstig aan hare
opheffing wordt gedaeht, en dat het verlangen, haar voor eene
instelling van middelbaar onderwijs, beter aan de behoeften des
tijds beantwoordende, te zien plaats maken, zich bij adres een weg
tot de hooge regering heeft gebaand.
Leeraren zijn Dr. P. Oosterbaan, reetor, en Dr. H. J. Aernout,
conrector; de eerste met eene wedde van 1050, de tweede van
800, behalve de minervalia. De betrekking van leeraar in de
wiskunde bleef sedert het overlijden van den heer G. Hamakers,
in 1864 voorgevallen, onvervuld; de leerlingen ontvingen wis
kundig onderwijs in de avondlessen der eerste burgerschool.
De cursus sloot in Julij met 3, en werd in September met 6
studenten geopend. Uit deze toevallige en slechts tijdelijke ver
meerdering van het getal leerlingen mag het gevolg niet worden
getrokken, dat de school zich uit hare kwijning zou verheffen. In den
toestand van het onderwijs kwam geen verbetering, en evenmin
in ijver en belangstelling.
Het collegie van Curatoren bestónd uit de heeren P. J. Wer
den, voorzitter, Dr. A. P. J. Ingen-Housz, Mr. J. H. van Mierlo
Mr. A. Kerstensen Ds. C. J. M. van den Broeksecretaris.
Ik Koninklijke militaire academie.
Deze in de gemeente gevestigde instelling, die zeer veel tot de
welvaart der ingezetenen bijdraagt, mag hier niet onvermeld blij
ven, schoon dit verslag de plaats niet is, om ten aanzien dezer
rijksinrigtiug in uitvoerige beschouwingen te treden. Met verwij
zing naar de jaarlijksche regeringsverslagen omtrent den staat der
hooge, middelbare en lagere scholen, inzonderheid naar dat van
1861, waarin een overzigt gevonden wordt van de inrigting, re
geling en verdeeling van het onderwijs, bepalen wij ons tot de
volgende mededeeliug.
Aan het hoofd der academie staat de gouverneur, luitenant-generaal
J. P. C. van Overstraten; op hem volgt de luitenant-kolonel
O. H. Kuijek, commandant.
Het onderwijs wordt deels door officieren, deels door burger
lijke beambten gegeven. Het getal der laatsten is sedert eenige