110 den. Door de gemeente wordt aan geene instelling subsidie ver leend, behalve aan het burgerlijk armbestuur eene van 10600; eene subsidie, die, hoezeer het werd gewenscht, tot heden voor geene inkrimping vatbaar scheen. Het hoofddoel der wet echter, overbrenging der armenzorg naar de kerk, is in onze gemeente niet bereikt. "Wel bestaan hier Ne- «derduitsch Hervormde, Waalsch Hervormde, Evangelisch Luther- sclie en Israëlitische diaconiën, die zich met loffelijken ijver en naar de mate harer krachten de zorg voor de behoeftige ledematen aantrekken. Doeh op hare medewerking ten aanzien van hen, die in andere gemeenten domicilie van onderstand hebbenkan niet worden geroemd. De Roomsch Katholieken, die de groote meer derheid der bevolking uitmaken, bezitten geene kerkelijke armbe sturen; de bepaling van het algemeen reglement voor de besturen der parochiale en andere katholieke instellingen van liefdadigheid in het bisdom van Breda heeft tot heden hier ter stede geen gevolg gehad. Burgerlijke armbedeeling is dus hoofdzaak. Van de onderscheiden instellingen van weldadigheid deelen wij in de volgorde en met de onderscheiding, in de wet aangenomen, de volgende bijzonderheden mede. A. INSTELLINGEN VAN WELDADIGHEID, BEDOELD IN LETTER a VAN ARTIKEL 2 DER WET. (GEMEENTEIN STELLIN G EN I. Voor huiszittende armen. Burgerlijk armbestuur. De armenzorg is, gelijk wij zoo even deden opmerken, in onze gemeente hoofdzakelijk taak van het bur gerlijk bestuur. Zij is het tegenwoordig, gelijk zij het vóór ruim drie eeuwen was. De fondsen, die zich in handen van het alge meen armbestuur bevinden, zijn steeds door of van wege de plaat selijke overheid beheerd. Het thans bestaande bestuur is daarom als de voortzetting der vroegere administratiën te beschouwen. Ten gevolge van de maatregelen, door Keizer Karei V in het jaar 1532 genomen, werd vier jaren later, krachtens besluit van den heer van Breda, Graaf Hendrik van Nassau, na gehouden raadpleging met den beroemden Vives, gelijk in het stuk wordt getuigd, eene zoogenaamde aalmoezenierskamer opgerigt, belast met het ondersteunen dergenen, die in hulpbehoevende omstandigheden waren vervallen. Het bestuur was opgedragen aan drie regenten waarvan een uit de wet, van wege den Heer en de stad uit eene voordragt te benoemen. De verpligting was hun opgelegd, jaarlijks

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1865 | | pagina 114