Ill van het gevoerde beheer aan de magistraat rekening en verant woording te doen. De fondsen, waarover het bestuur te beschik ken zou hebben, bestonden uit de inkomsten der tafel van den Heiligen Geest, van de Huisarmen en van eeuige andere gestichten, welke aan de nieuwe instelling toegekend werden, benevens uit liefdegiften, in de kerken en aan de huizen ingezameld. Deze liefdadige instelling van zuiver burgerlijken aard onderging, inden loop der tijden en ondanks de invoering der kerkhervorming, slechts geringe verandering. Gedurende de 17" en de 18° eeuw werden door de aalmoezenierskamerbestaande uit den buitenburgemeester als voorzitter, en zes regenten, van welke drie van de Roomsche en even zoovelen van de Protestantsche gezindte, met een rent meester en twee aalmoezeniers, de armen zonder onderscheid van godsdienst bedeeld, aanvankelijk naar regelen, in het besluit van den 30 September 1536 opgenomen, en later naar voorschriften, door de magistraat bij reglement van den 3 November 1692 gegeven. In het jaar 1792 kwam in dien toestand verandering. Aan leiding daartoe gaf een verzoek, door de regenten of kerkeraden der R. K. gemeente gedaan om vergunning tot de oprigting van een armen- en weeshuis, hetwelk bij besluit van den 3 September van dat jaar door den Prins van Oranje, beer van Breda, werd ingewilligd. Korten tijd daarna werd, uit aanmerking van den ongunstigen staat, waarin het beheer van de fondsen der aalmoe- zeniersarmen zich bevond, op den 17 derzelfde maand tusschen de magistraat der stad en de regenten of opperbestuurders der R. kerken eene overeenkomst getroffen, waarbij de Protestantsche en Roomsche armen gescheiden verklaard, en de voorwaarden werden vastgesteld van de verdeeling der armengoederen. Deze overeen komst werd den 26 daaropvolgende door Raden en Rentmeesters der domeinen van Z. K. Hoogheid den Prins van Oranje bekrach tigd. De bedoelde verdeeling is vervolgens werkelijk tot stand gebragt, in dier voege, dat nagenoeg al de bezittingen met de schulden en lasten op de Roomsche armen werden overgedragen terwijl de stad zich slechts de beschikking voorbehield over eenige boeten en aandeelen in gemeentebelastingen, vroeger door de al- gemeene armen genoten, ten einde daarmede te voorzien in het onderhoud der behoeftigenniet tot het Roomsche kerkgenootschap behoorende, of niet ten zijnen laste komende. Met deze scheiding had de magistraat het oogmerk, deelneming aan dc armenbedce- ling bij de Roomsche gezindte te bevorderen, en zoo doende een einde te maken aan de subsidiën, die hoe langer zoo drukkender voor de geldmiddelen werden. Men zou intusschen dwalenzoo men

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1865 | | pagina 115