113
De toestand, uit het besluit geboren, mogt voorloopig heeten
hij duurt tot den buidigen dag voort,. De wet van den 28 No
vember 1818 bad daarop geen invloed. Bij de invoering der wet
van den 28 Junij 1854 werd wel, naar aanleiding- der ministe
riële circulaire van den 13 Augustus 1854, bier en daar de wensch
uitgesprokendat tot eene verdeeling der armenfondsen onder de
verschillende gezindten zou worden overgegaan, en werd zelfs in
den gemeenteraad een daartoe strekkend voorstel ter tafel gebragl
doch de zaak bad, in bet welbegrepen belang der burgerlijke ar
menverzorging, geen gevolg.
Als eene zuiver gemeenteinstelling van weldadigheid te beschou
wen, viel de bestaande inrigting onder de bepaling van artikel 2
letter a der aangehaalde wet. Ter voldoening aan bet voorschrift
van artikel 4 derzelfde wet, werd door den gemeenteraad den 22
April 1855 een reglement op het burgerlijk armbestuur te Breda
vastgesteld. Sedert bet besluit van den 31 December 1814 had
er geen bijzonder reglement bestaan, maar bad men zich met de
voorschriften van dat besluit beholpen. De overgang van het
bestuur, zoo overgang mogt heeten, wat slechts eene veranderde
benaming was, en de toepassing der nieuwe regelen omtrent het
beheer, bij de wet en bet reglement voorgeschreven, geschiedden
zonder moeijelijkheid. Het plaatselijk reglement, dat aan volle
digheid te wenscben liet, en wijziging behoefde, werd den 20 Junij
1863 herzien en vervangen door eene verordeningregelende de
burgerlijke armenverzorging in de gemeente, waarvan de eerste afdee-
ling (art. 171) handelt over het eigenlijke armbestuur en de on
dersteuning der armen, en de tweede afdeeling (art. 72—131) aan
de geneeskundige dienst der armen is toegewijd, en bepalingen be
helst omtrent de genees-, heel- en verloskundigen, de stadsapo
theek en de kostelooze koepokinenting.
Dc bezittingen van het armbestuur bestaan in buizenin in
schrijvingen op het grootboek, ter waarde van 71900 nominaal,
schuldbrieven ten laste der stad, groot te zamenƒ13600, grondrenten,
welke allengs worden afgekocht, benevens eenige andere fondsen.
De jaarlijksche opbrengst dezer bezittingen is gemiddeld 5600. De
gebouwen zijn in goeden staat van onderhoud. Tot deze behoort
bet zoogenaamde vrouwenhuis in de Molenstraat, waar bet bestuur
van oudsher zijne vergaderingen houdt, en dat tevens tot berg
plaats van kleeding- en liggingstukken dient.
Het bureau, vroeger ten huize van den rentmeester gehouden,
is in dit jaar naar bet raadhuisalwaar tot dat einde eene kamer
is ingeruimd, overgebragt. De verplaatsing werd sedert langen