120
staatsregeling van 1798 bekrachtigd, zijn het gezag en de mede
werking van het gemeentebestuur niet meer ingeroepenheeft dit
bestuur zich zijne uitsluiting laten welgevallen en zich van alle
inmenging onthoudenzonder dat twijfel gerezenveelmin de vraag
beslist schijnt te zijn, of het gesticht tot de zuiver kerkelijke, de
burgerlijke, of wel tot de gemengde instellingen te brengen ware,
en of zijne bezittingen en inkomsten, bij het wegvallen eener lieer-
sehende kerk, moesten geacht worden iiet bijzonder eigendom der
Protestantscbe gemeente gebleven of geworden te zijn. Sedert dien
tijd, en alzoo meer dan eene halve eeuw, is de bedoelde gezindte
in het onbetwiste bezit van dit godshuis gebleven. Bij de invoe
ring der wet van den 2S Junij 1854 is zij daarin, zonder iemands
tegenspraak, gelaten, en het gesticht zelf onder de instellingen,
in artikel 2 letter b der wet opgenoemd, in de officiële stukken
gerangschikt. Sedert het einde der voorgaande eeuw geschiedt de
aanstelling der vier regenten door eene commissie voor de alge-
meene belangen der Hervormde gemeente alhier, wier leden door
de kerkvoogden en den kerkeraad worden gekozen. De regenten
leggen jaarlijks rekening aan deze commissie af.
In het weeshuis werden 11 kinderen verzorgd.
Uitgaven.
1°. Kosten van beheer, lasten, onderhoud van gebouwen 764.91
2°. Onderhoud en verzorging2835.84
3°. Begrafeniskosten
Totaal3600.75
Bij wege van collecte en inschrijving is niets ontvangen.
b. Gereformeerd armkinderhuis. Na de herovering der stad door
Prins Prederik Hendrik in 1637, deed de magistraat dit huis op-
rigten tot verzorging dier Protestantsche kinderen, welke niet in
het burgerweeshuis konden opgenomen worden. Tot dit einde
werd van het weeshuis het gebouw bij de Keizersbrug aangekocht,
waarin het gesticht nog gevestigd is. De middelen werden voor
het grootste gedeelte door het algemeen armbestuur verstrekt, met
hetwelk het aanvankelijk in naauwe verbinding stond. Later toen
het voldoende eigen fondsen uit liefdegiften en bijdragen had ge
kregen, werd het van dat bestuur gescheiden. De vier regenten
of buitenvaders, gelijk mede de binnenvader en moeder, die allen
de gereformeerde godsdienst moesten belijden, werden door de
magistraat benoemd, door wie tevens regelen omtrent beheer en
rekenpligtigheid bij een reglement van den 13 Augustus 1637
waren voorgeschreven. De betrekking van dit gesticht tot het