11
drie jaren geleden, de betaling van den tweeden termijn der
pachtsom door burgemeester en wethouders was geweigerd, omdat
het door hem verrigte bij opneming en peiling gebleken was aan
den eiscli van het werk en aan de voorwaarden van aanbesteding
niet te beantwoorden, vorderde, lang na den afloop van den
pachttijd, de voldoening van de geheele restantsom. Toen hij
zich te vergeefs tot den raad had gewend, dagvaardde hij, na
bekomen verlof om kosteloos te procederen, den burgemeester, als
vertegenwoordigende de gemeente, voor de arrondissementsregt-
bank te Breda. Aan het besluit, waarbij de raad bepaalde, dat
men zich in regten zou verdedigen, werd de goedkeuring van
gedeputeerde staten verleend. De zaak is thans hangende bij den
regter.
7°. Het baggeren en schoonhouden der Haven en der verdere
grachten en wateren. Bij de ontevredenheid, die bestond over de
wijze, waarop dit werk gewoonlijk verrigt werd, zijn verschil
lende middelen in den raad besproken, door welke aan de geop
perde bezwaren kon worden te gemoet gekomen. Ten slotte is
besloten, met het baggeren voor eigen rekening, dat is, op aan
wijzing van den architect door den gewonen aannemer van het
onderhoud van stadswerken naar den prijs van het tarief, eene
proef te nemen. Te oordeelen naar de aanvankelijk verkregen
uitkomsten, heeft men reden over de proef voldaan te zijnschoon
men de geldelijke resultaten nog niet kan opgeven.
8°. He inrigting van het middelbaar onderwijs in de gemeente,
naar aanleiding der wet van den 19 Mei 1863. Omtrent deze
aangelegenheid verwijzen wij naar Hoofdstuk IX 2.
9°. Handelingen met den minister van oorlog over het regt van
eigendom op de Gasthuisveiden. Door dezen hoogen staatsambte
naar was aan een bijzonderen persoon tegen eene jaarlijksche
recognitie vergunning verleend, om op dit plein, hetwelk voor de
wapenoefening der bezetting pleegt gebruikt te worden, een ge
timmerte op te slaan en tot wederopzegging te behouden. Het
collegie van dagelijksch bestuur, in die beschikking eene verkor
ting van de regten der stad ziende, weigerde het verlof te geven,
bij de plaatselijke politieverordening tot bet bouwen aan de open
bare straat vereisckt, en bragt de zaak ter kennis van den raad-
Deze vergadering vond in de mededeeling aanleiding, om den mi
nister te verzoeken, dat, dewijl uit diens handeling was op te
maken, dat het plein, althans gedeeltelijk, niet meer tot militaire
diensteinden werd noodig geacht, het voor zoodanig gedeelte aan
de gemeente mogt worden teruggegeven. De minister meende het