12 ■j-w -.«Dl verzoek niet, te kunnen inwilligen. Naar zijn gevoelen, aan bur gemeester en wethouders medegedeeld, zou deze exercitieplaats tot de militaire landsgronden behoorenen naar het regtsvermoeden in artikel 579 B. W. aangenomen, als eigendom van den staat te beschouwen zijn, terwijl de gemeente het bewijs van beter regt, door titel of bezit verkregen, niet zou hebben geleverd; in allen geval zou de staat, die sedert 16S2 de velden ongestoord en openbaar bezeten, daarop tuighuizen en andere gebouwen gesticht, en de boomen en het grasgewas verpacht of zich toegeëigend heeft, door verjaring eigenaar geworden zijn. Van de zijde der gemeente werd aan deze stellingen de schepen-vestbrief van den 12 Junij 1619 tegengeworpen, waarbij de stad voor den prijs van 3714 Rijngulden van de regenten van het Gasthuis de naar die liefdadige instelling genoemde beemden of velden heeft ge- frj"" kocht. Men voerde van dezelfde zijde verder aan, dat er geen stuk werd overgelegd, waaruit bleek, dat na dat tijdstip de ge meente den eigendom zou hebben verloren, veel minder dien aan den staat zou hebben afgestaan of overgedragen; dat wel integen deel bij het proces-verbaal van grensregeling van 's rijks militaire gronden te Breda, den 16 September 1S47 contradictoir opge maakt en door den minister van oorlog goedgekeurdbehalve bepalingen nopens het gebruik, door het plaatselijk bestuur na drukkelijke reserven zijn gemaakt omtrent het eigendomsregt der gemeente op de Gasthuisveldenen dat dien ten gevolge het regt. iyp hetwelk het departement van oorlog kan doen gelden, zich be paalt tot eene militaire servituut, op de gronden rustende; welke erfdienstbaarheid, zoolang ze niet is opgeheven, wel de gemeente van de bevoegdheid tot gebruik en beschikking versteekt, doch haar regt van eigendom in wezen laat. Met opzigt tot de inge roepen verjaring werd eindelijk opgemerkt, dat het door de mi litaire magt uitgeoefende bezit moest beoordeeld worden naar den titel, krachtens welken was bezeten, dat is hier, uit kracht van servituut; en dat voor 't overige het gebruik, door de bezetting eener vesting van een exercitieplein gemaakt, niet gelijk was te stellen met de daden van beschikkingdie volgens de wet het burgerlijk bezit, dat aan verjaring tot grondslag strekt, behooren te kenschetsen. Door de gevoerde briefwisseling is intusschen de beslissing der regtsvraag, die voor onze gemeente niet van belang is ontbloot, geene schrede gevorderd. De minister heeft eenvoudig de vergunning ingetrokken, die het verzet van het bestuur had uitgelokt. Daarmede was de reden tot verdere gedachtenwisseling vervallen, en moest de zaak vooreerst blijven rusten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1865 | | pagina 16