33
dien ten gevolge alle lijken zonder onderscheid aldaar mogen worden
ter aarde besteld; terwijl, met aanhaling van den 4 titel van het
decreet van den 23 Prairial XII jaar, nadrukkelijk werd bedongen
dat de politie en bet toezigt door de stedelijke regering zullen
uitgeoefend worden. Yoorts behelst de overeenkomst voorschriften
omtrent de lijkwagens en de begrafenisplegtighedennaar aanleiding
van artikel 22 van het decreet, en omtrent de graven en de graf
kelders aan te wijzen in de plaats der grafsteden in de groote en
andere kerken, welke de eigenaars door het in werking treden
van het decreet hadden verloren. Eindelijk verbindt zich het plaat
selijk bestuur, om de kerkbesturen bij het invorderen van begra
feniskosten en regten, naar een door den raad vast te stellen
tarief, te ondersteunen en te bandhaven. Dit tarief is bij raads
besluit vau den 11 Maart 1829 uitgevaardigd. Ter uitvoering
dezer overeenkomst, en in overeenstemming met artikel 15 van
het decreet, is een gedeelte der begraafplaats voor de belijders van
andere godsdiensten afgezonderd. Nadat van deze schikking aan
het hooger gezag mededeeling was gedaan, werd het gemeente
bestuur bij schrijven van gedeputeerde staten van Noordbrabant
van den 2 Maart 1830 in keunis gesteld met een koninklijk besluit
van den 12 Pebruarij te voren, waarbij was toegestaan, dat in
deze gemeente mogt worden voortgegaan met het begraven dei-
lijken op de destijds bestaande kerkhoven, en waarbij het bestuur
van de verpligting werd vrijgesteld tot het aanleggen eener alge-
meene begraafplaats.
De Protestantsche begraafplaats werd in 1S29 op kosten van de
Nederduitsch Hervormde gemeente aangelegd, zonder dat van eenige
magtiging of tusschenkomst der liooge regering blijkt.
Welke nu de aard der R. K. begraafplaats te Zuilen moge
wezen, en daargelaten de vraag, in hoeverre de band met het
gemeentebestuur haar stempelt tot eene burgerlijke begraafplaats;
omtrent de Protestantsche kan wel geen twijfel rijzen. Zij is
gewis cene zuiver kerkelijke, en zal alzoo te rangschikken zijn
onder dezulke, die, volgens het koninklijk besluit van den 17
Maart 1862, n°. 70, buiten het decreet van Prairial bestaan en
geen wettig karakter bezitten.
Plaatselijke verordeningenregelende het toezigt op de begraaf
plaatsen, bestaan hier niet. Het altijd verbindende provinciaal
reglement op het begraven van lijken in Noordbrabant van den
16 Julij 1829 laat, schoon het in artikel 31 aan de plaatselijke
besturen de bevoegdheid toekent, om op het stuk der begrafenissen
bijzondere bepalingen te maken, naast het decreet van den 23
3