43 Het kapitaal is tot een oorspronkelijk bedrag van 50000 opgenomen bij bet bouwen der gasfabriek, krachtens besluit van den 7 Augustus 1858. Daarvan moet jaarlijks ten minste eene som van 1000 worden afgedragen. Het kapitaal g maakt een gedeelte uit der leeninggroot 150000, waarvan slechts 51000 is te gelde gemaakt. Die leening moet dienen tot bestrijding der kosten van buitengewone werken, waartoe de raad den 6 December 1862 besloot. Bene der voorwaarden van het plan van leening legt de verpligting op, om jaarlijks twee pereent van het opgenomen kapitaal af te lossen; zoodat het binnen 50 jaren zal zijn gekweten. De gevestigde renten, onder letter li genoemd, zijn van oude dagteekening. Zij zijn door de stad bij verkoop gevestigd in een tijd, toen men, ter vermijding van geldleening tegen interest, waartegen de beginselen van het Canonische regt zich verzetten, door dit middel zich geld trachtte te verschaffen. De opbrengst is gebezigd tot aankoop van gronden, waarop bij uitbreiding der stad de vestingwerken zijn aangelegd, van welke de kosten ten laste der ingezetenen werden gebragt. Slechts in enkele der ver toonde rentbrieven is de afkoopprijs bepaald. Van verre de meeste bestaan geene bewijzen, en rust bijgevolg het regt der rentheffers eigenlijk op verkregen verjaring. De renten hebben in den loop der tijden meer dan eens eene reductie ondergaan. De wensche- lijkheid eener conversie dezer renten is in den raad herhaaldelijk, ook in het afgeloopen jaar, ter spraak gekomen. Zie Hoofdstuk II, B, (j 1, n°. 30. De rentenlast, die op de gemeente drukt, is, gelijk uit het bo venstaande overzigt zal blijken, voor een groot deel geen gevolg van schulden, ter voorziening in hare huishoudelijke behoeften aange gaan, maar wel van heffingen en voorschotten, haar ten behoeve van het leger en het defentiewezen opgelegd, of van militaire ser- vitien, gelijk het vroeger heette. De billijkheid had daarom ge vorderd, dat de geldsommen, voor de dienst van het gemeene land besteed, haar waren teruggegeven. En inderdaad zijn aan de ge meente assignatien, ten bedrage van 224000, op den generalen ontvanger in der tijd uitgereikt geworden; waarop echter, in weer wil van herhaalden drang, nooit eeuige betaling is gevolgd. Van die bevelschriften kunnen de dagteekening en de nommers nog wor den opgegeven; maar de oorspronkelijke stukken zijn niet meer voorhanden, zijn ten minste op het raadhuis niet meer te vinden. Evenmin is van de som van 36500, aan de provincie verstrekt, iets terug-erlangd, terwijl ook hier de schuldbrief in het ongereede schijnt te zijn geraakt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1865 | | pagina 47