54
het raadhuis gemeenschap met de Groote Markt heeft, is bij uitstek
geschikt voor de dienst der politie. Het vertrek op het raadhuis,
door den commissaris van politie verlatenis aan het burgerlijk
armbestuur tot bureau aangewezen. Aan al die lokalen is de noodige
vertimmering geschied. Bovendien zijn de drie vertrekkenten be
hoeve van het kantongeregt in huur aan het rijk afgestaanmede
in behoorlijken staat gebragt. (Hoofdstuk II, B, 1, n". 19.) De
bureaux der secretarie liggen thans aan de beurt tot verbetering
schoon van deze vertrekken niet datgene te maken is, wat de dienst
zou vorderen; in den vervallen staat, waarin zij thans zich bevin
den, mogen zij echter niet langer blijven. Verder zullen in aan
merking komen die daken, in welker onderhoud nog niet voorzien
is, de woning van den concierge, en eenige andere vertrekken,
Op de vernieuwing der meubelen, die verouderd en versleten
zijn, is men mede bedacht. Doch hiertoe wensoht men eveneens
slechts langzamerhand over te gaan en eene matige som jaarlijks
beschikbaar te stellen. Voor de gedeeltelijke stoffering der raadzaal
is op de begrooting voor 1866 een post van 560 toegestaan.
De stal en het koetshuis op stadserf zijn te zamen voor 55,
en de kelder onder het raadhuis voor 65 aan bijzondere perso
nen verhuurd. Zij behoefden geen onderhoud.
2°. Groote toren. De groote of Lieve-Vrouwekerk behoort aan
de Hervormde gemeente, en de toren is, om de uitdrukking van
het 6e additionele artikel der staatsregeling 1798 te bezigen, niet
aau de kerk gehecht, maar rust op de muren en pijlers van dat
gebouw, waarmede hij een geheel uitmaakt. Over den eigendom
van den toren, voor zooveel hij zich boven de nok der kerk ver
heft, en de daaruit voortvloeiende verpligting tot onderhoud, is
in de jaren 18401843 tusschen het plaatselijk bestuur, de Her
vormde gemeente en het bestuur der domeinen een langdurig geding
gevoerd voor de arrondissementsregtbank te 'sBosch, die, naar
aanleiding van artikel 273 wetboek van burgerlijke regtsvordering
tot kennisneming der zaak was aangewezen. Bij vonnis dier regt-
bank van den 20 Bebruarij 1843 is de burgerlijke gemeente in het
ongelijk gesteld. Van het hooger beroep tegen de uitspraak op
geworpen, is afgezien, nadat met het domeinbestuur over de aan
sprakelijkheid van het rijk eene dading was getroffen.
Na het einde van het geding heeft het plaatselijk bestuur, dat,
tengevolge van 'sregters beslissing, met het onderhoud van het
bovengedeelte des torens belast was, van 1843 tot 1848 aan dit
gehouw, dat in groot verval geraakt en gevaarlijk voor het pu
bliek geworden was, eene buitengewone herstelling voor aanzienlijke