55
kosten laten doen; zoodat dit gedeelte ziek tegenwoordig in goeden
staat bevindt, waarin het bij voortduring wordt gehouden.
Daarentegen eischt het benedengedeelte of de voet des torens
dringende voorziening. Niet slechts is het gewone onderhoud na
gelaten, maar er hebben zich hier gebreken geopenbaard, die van
bedenkelijken aard zijn. De noordwestelijke contrefort namelijk is
aanmerkelijk uitgeweken; de muur aan de noord- en oostzijde ver
toont verscheiden doorgaande scheuren; aan den eersten omgang
is door inwatering het metselwerk aan de noord- en zuidzijde ont
zet; eindelijk bestaat eene nog gevaarlijker ontzetting van den hoofd-
boog boven den ingang aan de westzijde. Het herstel dezer ge
breken komt ten laste van het kerkbestuur; evenwel werd het tot
nakoming der verpligting sedert lang te vergeefs aangezocht, telkens
tot versehooning zich op het ontoereikende zijner middelen beroe
pende. Bij het gevaar, hetwelk, volgens bevoegde deskundigen,
den toren wel niet op het oogenblik dreigt, doch hetwelk hem toch
binnen een niet verwijderden tijd onfeilbaar wacht, heeft de raad
in 1863 besloten, de onderhandelingen, met het collegie van kerk
voogden vroeger gevoerd, maar in 1851 afgebroken, te hervatten;
tot welk einde eene raadscommissie van drie leden is benoemd, om
met dat collegie omtrent het herstel van den voet des torens en
de daartoe noodige kosten in overleg te treden, en vervolgens ver
slag aan de vergadering te doen. In het afgeloopen jaar heeft
de commissie mededeeling van het aanvankelijk verrigte gedaanen
magtiging verzocht om zich door een deskundige bij het contra
dictoir opnemen van het werk te doen bijstaan. De magtiging is
verleend; doch de uitslag van het ingestelde onderzoek is tot he
den aan den raad niet berig't.
De zorg voor het uurwerk en het klokkenspelzich in den toren
bevindende, is aan stadsklokkenist opgedragen, die van zijne on
kosten eene declaratie indient. Over het onderhoud heeft men geen
reden van klagen. De klokkenstoel is op nieuw geverwd. Het
carillon zou mogen geroemd worden, indien niet de trom zoo smal
ware, dat van de 40 klokken slechts 18 in werking kunnen ge-
bragt worden. Dit werktuig in behoorlijken staat te brengen, zou
eene uitgaaf vorderen, die vroeger wel eens op ƒ4000 is begroot.
3°. Toren der St.-Jooslkapel. De toren met de kleine woning
aan zijn voet is een overblijfsel van de vroegere kapeldie na de
inneming der stad in 1637 aan het gebruik der eeredienst is ont
trokken. (Hoofdstuk II, B, 1, n°. 20.) Sedert 1823 wordt
de woning met de zolders en den tuin ten behoeve der gemeente
verhuurd. In het afgeloopen jaar is een gedeelte van den zolder,