60
huurd voor den prijs van 100den huurder is de verpligting
opgelegd tot het openen en sluiten der poort op stadserf.
22°. Het huisje in de Zoutstraat, wijk C, n°. 209a. Even als
het brandspuithuisje n°. 1, waarmede het onder één dak is ver-
eenigd, is het slecht en vervallen. Voor het behoud wordt in-
tusschen zorg gedragen; het dak, de deuren en vensters zijn on
langs nagezien. Het wordt verhuurd voor 60 in het jaar.
23°. Het huisje in de Karrenstraat, gezegd van Richter, wijk
C, n°. 209. De jaarlijksche huur bedraagt 40. Het zal, vol
gens besluit van den raad, worden verkocht.
24°. Het lokaal in de Nieuwstraatwijk B, n°. 211". Het is
in goeden staat en wordt verhuurd aan het rijk ten behoeve van
het bestuur der belastingen voor den jaarlijkschen prijs van 40.
Tot de gemeentegebouwen behooren in zeker opzigt gebragt te
worden
1°. Het paleis van justitie in de Katerstraat. Het gebouw werd
in 1828 door de gemeente voor de som van 10000 aangekocht.
Bij overeenkomst van den 9 Julij 1841 werd het aan de provincie
voor de dienst der justitie kosteloos afgestaan, onder bepaling,
dat het onderhoud ten haren laste zoude komen, en dat, zoo het
voor het gebruik van de regtbank of van jgenigen anderen burger
lijken regter niet meer mogt bestemd zijn, het kosteloos aan de
gemeente zou worden teruggegeven. Toen in 1863, ten gevolge
eener beraamde schikking tusschen het rijk en de provinciale sta
ten, al de in dit gewest bestaande regtshuizen gratis aan het eerst-
gemelde zouden worden overgedragen, en hieronder ook het paleis
van justitie in onze stad, droeg de gemeenteraad zijne bezwaren
bij eerbiedig adres aan den Koning voor, bewerende, dat uit kracht
van het beding van retrocessie, in de aangehaalde overeenkomst
opgenomen, het gebouw, nu het bleek, dat de provincie het niet
langer behoefde, eigenlijk aan de gemeente behoorde terug te kee-
ren; en verzoekende, dat aan haar, die zich tegen de overdragt
niet wilde verzetten, ten minste eene redelijke schadeloosstelling
zou worden toegekend voor het verlies van een pand, waarvan
zij alleen den prijs had betaald, en hetwelk, ten gevolge van des
tijds gehuldigde begrippen omtrent de verpligting van provincie
en gemeente met opzigt tot de justitie, ten onregte uit hare han
den was geraakt. De regering zag de billijkheid van het verzoek
in, en met hare voorkennis en toestemming kwam tusschen het
gedeputeerd bestuur, door de provinciale staten gemagtigd, en het
plaatselijk bestuur, bij acte van den 3 Julij 1863 eene dading tot
stand, waarbij de provincie tot de overdragt aan het rijk op de