71
in te brengen over de watertappingen, die in vorige jaren, ten
behoeve der lage landen, met miskenning van andere belangen,
buiten noodzakelijkheid plagten te geschieden. Bij het Heemraad
schap schijnt tegenwoordig de overtuiging zich te hebben geves
tigd, dat de waterkeerende werken aan het Sas van Dintel niet
bestaan, om den wille alleen van eenige bezitters van gronden,
nabij de monding der rivier gelegen, maar dat zij moeten strekken
tot beveiliging van het gansche waterschap, en niet ten nadeele
van een gedeelte van het gebied mogen worden gebezigd.
Van overstrooming heeft men geen last ondervonden. Wel
klom de rivier, van welke het afvoervermogen niet groot is ten
gevolge van hare kronkelingen in het boven-, en het geringe verval
in het benedenvak, binnen de stad eene enkele maal, doch het
water werd binnen twee of drie dagen geregeld afgevoerd. He
hoogste waterstand teekende den 37 Augustus op de peilschaal
alhier 1.62 el boven, en de laagste den 18 April 0.20 beneden
AP. Bij den gunstigen waterstand in de laatste jaren en bij de
billijke maatregelen, duor het Heemraadschap genomen, wijkende
plannen van een afwatering- en scheepvaartkanaal voor het ar
rondissement Breda, hetwelk de provinciale staten van Noord
brabant langen tijd heeft bezig gehouden, van lieverlede naar den
achtergrond.
b. Langs de rivier, van de stad tot Slikgat, ligt een trek- of
jaagpad, hetwelk, voor het vak tot Ter heiden, reeds in oude tijden
moet bestaan hebben; in 1623 was het vermoedelijk vernield of
onbruikbaar geworden; het aanleggen er van werd althans op den
17 Augustus van dat jaar, blijkens de stadsrekeningen, aanbe
steed. Krachtens octrooi van den 28 April 1063verleend dooi
den Prins van Oranje, heer van Breda, werd het trekpad voort
gezet tot het veer van Zwartenberg.
Met uitzondering van sommige jaren, o. a. van 1672 en 1673,
wanneer de bediening is waargenomen door personen, van wege
de magistraat aangesteld, tegen een door haar bepaald loon, schijnt
de exploitatie van het trekpad doorgaans ten behoeve der gemeente
verpacht te zijn geworden. Onder de voordeelen, boven het bij
tarief vastgestelde trekloonaan de pachters toegekendbehoorde
het gebruik van de paardenstallen en andere voor de dienst inge-
rig-tc lokalen, benevens het genot van het zoogenaamde drijf geld,
dat namens de gemeente van al de vaartuigen, de rivier op- of
afvarende, geheven werd. Met welk regt deze heffing geschiedde,
blijkt niet voldoende uit de voorhanden stukken. Wel werd bij
octrooi, op den 19 Mei 1623 door Prins Maurits, heer van Breda,