79
stuur ziju ingekomen, en dat op afdoende maatregelen is aange
drongen. Het beste, zoo niet bet eenige middel tot stuiting of
vermindering van de gevolgen der heillooze ondeugd bestaat in bet
uitoefenen van een streng, zoowel medisch, als politietoezigt op
alle vrouwen, die van bet bedrijven van ontucht baar beroep ma
ken, ook dan wanneer zij buiten de eigenlijk gezegde openbare
buizen zich ophouden. Deze laat.sten aan zulk eene tucht te onder
werpen is echter uiterst moeijelijk, dewijl zij, om zich aan bet
geneeskufidig onderzoek te onttrekken, steeds ontkennen te bedrij
ven, wat baar tot het ondergaan van dit onderzoek zou verpligten,
en men, bij de in strafzaken aangenomen procesvormendoorgaans
in bet bewijs tegen baar te kort schiet. Tot vermijding van het
bezwaar, had de algemeene politieverordening van den 31 December
1864 het bestuur met eene magt bekleed, die wel ten aanzien dei-
persoonlijke vrijheid hare bedenkelijke zijde heeftdoch die om
het liooge gewigt der zaak zich liet verdedigen en aanprijzen.
Artikel 227 kent namelijk aan den burgemeester de bevoegdheid
toe, om ambtshalve de inschrijving van ontuchtige vrouwen in het
register te gelasten, ten gevolge van welke inschrijving zij een
boekje van den commissaris van politie ontvangen, en eens in de
week onderzocht worden. In den aanvang van het jaar is van de
verleende magt het noodig geoordeelde gebruik gemaakt. Maar bij
vonnis van den kantonregter alhier van deu 22 April 1865 zijn
de ambtshalve ingeschreven vrouwen, die als weigerachtig waren
vervolgd, vrijgesproken, omdat het bewijs van het ontuchtig ge
drag, hetwelk de regter, ondanks de ambtshalve inschrijving,
meende te kunnen vorderen, niet was geleverd; en zoo doende,
werd het aangehaalde artikel feitelijk buiten gevolg gesteld. Deze
uitspraak werd bij vonnis der arrondissementsregtbank van den 30
Mei daaropvolgende bevestigd. Het bestuur staat thans weder,
gelijk vroeger, ongewapend tegen de heimelijke ontucht over.
De schadelijke gevolgen der onzedelijkheid behooren, in het
belang der algemeene gezondheid, zoo veel mogelijk geweerd te
worden door eene betamelijke verpleging der besmette vrouwen.
Tot heden liet die verpleging in de gemeente, zoo wat plaats en
middelen, als wat tucht betreft, vrij wat te wenschen. De pu
blieke vrouwen, die ongezond bevonden en daarom door de
politie afgezonderd zijn, worden voor rekening van het armbe
stuur uitbesteed bij een bijzonderen persoon, alwaar zij door
stadsgeneeskeeren eu heelmeesters behandeld worden in een niet
ruim vertrek, bij hetwelk het zelfs aan de noodige luchtverver-
sehing ontbreekt, en waaruit de vrouwen de al te gemakkelijke