87 terwijl die wet bijzondere voorschriften voor bet oprigten van kerkgebouwen geeft, en alle strijdige reglementen en bepalingen afschaft. Op dien grond waren burgemeester en wethouders van oordeeldat aan bet betrokken kerkbestuur zou bebooren te worden geantwoord, dat bet tot liet sluiten der koopovereenkomst de ver zochte magtiging niet behoefde. In zooverre echter de booge regering eene andere meening mogt zijn toegedaan, berigtten zij, dat tegen de inwilliging van bet verzoek, betzij met opzigt tot de finantiële belangen, betzij. ten aanzien der politie, geene be zwaren bestonden. De regering deelde in de voorgedragen beschouwing niet. Bij missive van gedeputeerde staten van den 10 November 1865, G, n°. 72, werd aan burgemeester en wethouders in afschrift medege deeld een schrijven van den minister van buitenlandsehe zaken, tevens belast met de administratie der zaken van de R. K. eere- dienst, gedagteckend den 21 October te voren, n°. 7/2365 waarin de stelling wordt volgehouden, dat bet overbrengen van vaste goederen in de zoogenaamde doode hand door de regeringen ten allen tijde is beschouwd als eene daad van buitengewoon beheer, waartoe hoogere magtiging wordt geëiseht; dat dit beginsel bier te lande steeds beeft gegolden, blijkens artikel 4 van bet executoir verklaarde decreet van den 16 Julij 1810, benevens de koninklijke besluiten van den 10 October 1814, u°. 3, van den 10 September 1815 n°. 4, van den 1 Julij 1816, n°. 82, en van den 8 Mei 1818, n°. 46, allen nog verbindende. Na deze opmerking, vervolgt de minister: „Het koninklijk besluit van den 16 Augustus 1824 beeft de vrijheid der kerkelijke besturen tot het plegen van daden van buitengewoon beheer niet uitgebreid en in de bovenaangehaalde bepalingen geene verandering gebragt; zeker is bet, dat de rege ring, tijdens de behandeling der wet van den 10 September 1853, uitdrukkelijk heeft verklaard, dat het geenszins de bedoeling was, om door deze wet bet besluit te doen vervallen. Wel beeft er tussclien mij en mijnen ambtgenoot van justitie een overleg plaats omtrent de vraag, of dat besluit zal bebooren ingetrokken of ge wijzigd te worden; doch zoolang dat overleg tot. geene uitkomst beeft geleid, moet die verordening beschouwd worden wettig ver bindend te zijn, en wordt zij voortdurend in toepassing gebragt. Bedenkt men hierbij, dat, volgens de bepalingen van artt. 947 en 1717 B. W., voor bet aanvaarden van het minste roerend of onroe rend goed, bij uiterste wilsbeschikking of acte van schenking aan kerken gemaakt of geschonken, eene magtiging des Konings of van daartoe aangewezen autoriteiten wordt vereisebt, dan schijnt er

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1865 | | pagina 91