37 gegronde klagten, zoo wel met opzigt tot hare bevaarbaar heid als ten aanzien van de algemeene gezondheiddie door de schadelijke uitdampingen vooral in den zomer wordt bedreigdzoodat men is verpligt geweest tot het verkrijgen van versch water uit de buitengrachten, de gracht bij de Vloonest aanmerkelijk te verdiepen, waardoor langs de sluis aldaar geregeld is kunnen gespuid worden. De uilgaven hiervan, en die van het schoonhouden der haven en overige grachten, hebben in 1870 bedragen f 662.26. Het trek- of jaagpad langs de rivier tot Slikgat, wordt vrij goed onderhouden. De gaten en zonken, die daarin ontstaanworden aangevuld. De exploitatie is verpacht voor 100 'sjaars. De kaaimuren bevinden zich in goeden staat; die aan den Nieuwen Weg, verkregen door aankoop van twee strooken afgesloten gronds, werd geheel vernieuwd. De beschoeijingendie ten laste van de gemeente zijn, worden onderhouden; op die aan particulieren toebehoorende, wordt toegezien. De gemeente is nog niet in het bezit eener eigen begraaf plaats, in den zin der wet van den 10 April 1869, {Staats blad n°. 65). Den 9 Februarij 1829 werd tusschen de drie vereenigde R.-C. parochiën en de toenmalige stedelijke Re gering eene overeenkomst aangegaanwaarbij is bedongen dat de begraafplaats door die parochiën in het gehucht Zuijlen onder Prinsenhage aangelegd, ten eeuwigen dage zal dienen tot het begraven van de lijken van de Roomsche en Onroomsche ingezetenen der gemeente; terwijl bij die overeenkomst zijn in toepassing gebragt de bepalingen van het Keizerlijk de creet van den 23 Praireal XII jaar. Deze begraafplaats is dus niet ten uitsluitend Roomsch, maar een algemeen kerkhof. De bedoelde overeenkomst is tot heden niet ingetrokken. C. WerJcen niet aan de gemeente behoorende. Hiertoe behooren de twee bestaande begraafplaatsen, de eene het eigendom van de Roomsch-Catholieke en de andere van de Protestantsche gezindte, naast elkander gelegen in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1870 | | pagina 39