75
schikking van het Vaderland stelt, om op de eerste roepstem des Konings,
individueel of als korpszich bij het leger of de schutterij aan te sluiten.
Getrouw aan deze verklaring heeft ook onze vereeniging zich gedragen.
In het begin van het jaar oefenden hare 31 gewone of werkende
leden zich tweemaal 's weeks in het schieten onder leiding van haren
hoofdinstructeurden heer Adelsle luitenant bij het 6e regement
infanterie. De vorderingen van de leden mogten weldra blijken niet
gering te zijn, toen op den verjaardag onzer Koningin een wedstrijd
werd gehouden en de uitgeloofde prijzen met een groot aantal punten
mogten worden behaald. Deze uitspanning in vredestijd, niet vruch
teloos voor tijden van gevaar, zou worden opgevolgd door den grooten
Nationalen Schietwedstrijd op de Wiesselsche heide nabij Apeldoorn
en zij, die aan dien kamp dachten deel te nemen, ontzagen tijd noch
inspanning om zich daartoe voor te bereiden. Deze wedstrijd mogt geen
plaats hebben, want de tijden veranderden.
Naauwelijks was de tijding van den oorlog ter onzer ooren gekomen,
of onze eerste gedachte was, ook onze hulp toe te zeggen voor het
geval dat het Vaderland die mogt eischen. Op den 24n Julij wendde
de vereeniging zich bij adres tot Zijne Majesteit den Koning, waarbij
wij onze krachten ter beschikking van het Vaderland stelden. Dit
goede voorbeeld voor onze Bredasche medeburgers deed goed volgen
want spoedig mogten wij elf nieuwe leden aan onze oefeningen zien
deelnemen, en toen een schrijven van het Centraal Comité van den
Bond ons eene opgave vroeg van lien, die bereid waren het Vaderland
zoo noodig, te dienen, konden wij zeven leden opnoemen die alsdan
bij het leger, en twintig die bij de schutterij als vrijwilligers wenschten
ingelijfd te worden. Al de overige leden onzer vereeniging waren
schutterpligtig; slechts één lid zag zich genoodzaakt zich te onthouden
van hetgeen, waartoe de overigen zich met zooveel ijver hadden aan
gemeld, en wel uit hoofde van zijnen ziekelijken toestand.
De tijd was nu daar, dat goede wil alleen niet voldoende was,
maar geoefendheid in den wapenhandel werd gevorderd. Onze hoofd
instructeur en zij, die zich met onze oefeningen belastten, werden door
het vertrek van het garnizoen ons ontnomen. Op eene openbare uit-
noodiging, om als onze instructeurs op te treden, meldden zich in de
eerste plaats zes heeren Kadets der Koninklijke Militaire Akademie
aan die in hun verlof hunnen tijd ten nutte wilden maken, door
ons zooveel en zoo spoedig mogelijk die hoogte van bekwaamheid te
doen bereiken, die welligt van ons gevorderd zou kunnen worden-
Vier heeren onderofficieren der Koninklijke Militaire Akademie, met
namen: L. Lagas, T. W. F. Hagemans, L. L. N. de Bruijn en M. van
der Heijden boden eveneens hunne diensten aan onze vereeniging aan.
Nadat aan dezen bij goedgunstige dispositie van Zijne Excellentie den
Minister van Oorlog magtigiug was verleend om ons ter zijde te staan,
De heeren van Karnebeek, Pathaerd van Haaften Pfenniger, van Hcutsz en Telders,