37
zetenen der gemeente, en dat zij derhalve bestemd is tot het ter
aarde bestellen van alle lijken, zonder onderscheid van godsdienstige
gezindheid.
Uit kracht van art. 15 der wet van den 23st,en prairial, Xllde
jaaris vervolgens van den gronddoor de Roomsehe gemeenten
gekochteen deel afgezonderd tot begraafplaats der andere gezind
ten en der Roomschen aan wie de ter aarde bestelling op zoo
genaamd gewijden grond zoude worden ontzegd.
Dit stuk grond, dat thans moet geacht worden de algemeene
begraafplaats uit te maken, is gelegen op een afstand van meer
dan 50 meters van de bebouwde kom der gemeenten Breda en Prin-
senhage, en heeft eene oppervlakte van 255 vierkante meters, en
beantwoordt meer dan voldoende aan de voorwaarde gesteld in
art. 17 der wet van den lOden April 1869 Staatsblad n°. 65).
Van deze begraafplaats, die van rondsom door eene breede haag
is afgesloten, wordt slechts zeldzaam gebruik gemaakt, daar er
gemiddeld één lijk 'sjaars wordt begraven.
Daar de bedoelde overeenkomst tot heden niet is ingetrokken
en ze nimmer tot eenige moeijelijkheid heeft aanleiding gegeven,
komt het ons voor dat, in afwachting dat het gemeentebestuur
in het bezit zal kunnen komen van een stuk grond der geslechte
vestingwerken tot het aanleggen eener eigen begraafplaatsdoor deze
gemeente aanvankelijk is voldaan aan art. 13 der meergenoemde wet.
C. Werken niet aan de gemeente behoorende.
Hiertoe behooren de twee bestaande begraafplaatsen, de eene
het eigendom van de Roomsch-Catholicke en de andere van de
Protestantsehe gezindtenaast elkander gelegen in het gehucht
Zuylen onder Prinsenhage. De Israëlieten maken gebruik van
het Israëlitisch kerkhof onder Oosterhout.
In 1871 werden op de R.-C. begraafplaats 490, op de Protes
tantsehe 87 lijken ter aarde besteld terwijl twee lijken van Israë
lieten uit deze gemeente naar Oosterhout zijn vervoerd.